'Als ik op Jezus zie, kan niets mij bang maken'

Publicist Christine Stam- van Gent (37) schrijft columns en artikelen voor het Reformatorisch Dagblad. Ze is in Kampen lid van de Gereformeerde Gemeenten, maar ze is als kind “nog rechtser daarvan” opgegroeid: in de Gereformeerde Gemeenten van Nederland, een nog bevindelijkere afsplitsing van de Gereformeerde Gemeenten.

Christine Stam-van Gent

Stam: “Ken je het thema van ‘de uitverkiezing? Dat betekent, plat gezegd, dat God kiest wie er in de hel en wie er in de hemel komen. Dat dat besluit bij God ligt, erkennen veel christenen, maar het verschilt nogal welke plek dat leerstuk krijgt. Bij de Gereformeerde Gemeenten in Nederland is dat alles overheersend, in die zin dat je wel naar de kerk kunt gaan en in de Bijbel kunt lezen, maar je hebt daar pas wat aan als je uitverkoren bent. Dat is de officiële leer. In de praktijk fungeert dat zo dat je wacht op een bijzondere ervaring, waardoor je weet: God heeft zijn hand op mij gelegd en wil dat ik behouden ben. Binnen de gemeenschap zijn er niet veel mensen die dat meemaken. Nou ja, dan snap je dat je als kind opkijkt tegen zulke mensen. Zij zijn speciale figuren; de ambtsdragers, de dominees en soms ook wat vrouwen die eruit springen.”

Behouden of niet

“Als dat het allerbelangrijkste is, dat je die ervaring krijgt, dan draait alles daar om. Een manier om mensen die ernst mee te geven, is door het te benaderen vanuit de Oordeelsdag. Naar die dag leven we toe en op die dag zal duidelijk worden waar iedereen hoort.

Als kind denk je: hoe kan ik dan die ervaring krijgen? Je probeert heel serieus en ernstig te leven. Ik bad heel veel. Soms probeerde ik de hele nacht te bidden. Ik moest God bewegen om mij in genade aan te nemen. Ik dacht: stel dat er niks gebeurt, dan moet ik misschien naar de hel. Als ik onderweg vuur zag van mensen die afvalhout stookten, dan dacht ik aan de hel. Ik las een stichtelijk verhaal van een jongetje dat een kaarsje aanstak, zijn vinger er inhield en dacht: als ik straks in hel kom, dan voel ik dit altijd. Ik herkende mijzelf in dat jongetje. Hij was ook bezig met die pijn. Stel je voor dat die pijn er altijd is, hoe voelt dat dan, kun je dat wel dragen? Die beklemming was er altijd. Zeker als er mensen gestorven waren, speelde die vraag: zijn zij behouden of niet? En als ze niet behouden zijn, wat maken ze nu mee? Op 31 december lag die beklemming over de mensen in de kerk, omdat aan het einde van het jaar meestal werd gerefereerd aan de wederkomst. De sfeer was dan: dit is het einde van het jaar, en we weten niet of we nog een jaar zullen krijgen.”

Gehoord en gezien

“Aan de ene kant ben je als kind heel bang voor Gods toorn over de zonden, aan andere kant had ik ook altijd een liefdevol beeld van God. De mensen die zeker waren van hun eigen heil, konden heel liefdevol over Christus spreken, alsof Hij een bekende van hen was. En zo was dat ook: ze kenden hem in hun hart. Aan de ene kant had je dus die beklemming, tegelijkertijd was Hij het waard om je leven aan te geven.

Aan de ene kant ben je als kind heel bang voor Gods toorn over de zonden, aan andere kant had ik ook altijd een liefdevol beeld van God

christine stam- van gent

Als kind had ik echt een verlangen om de Heere Jezus te zien en met Hem te praten. Als ik had gebeden, las ik soms in mijn bijbeltje en kreeg ik een antwoord op mijn gebed. Mijn moeder was vaak ziek en kwam dan ’s morgens niet uit bed. Dat vond ik heel naar. Daar bad ik dan voor, en las daarna in mijn bijbeltje een tekst uit de Psalmen: ‘God zal haar helpen in de morgenstond.’ Dan dacht ik: God heeft mijn gebed gehoord en doet er wat mee. Op een kinderlijke manier groeide er een vertrouwen: ik weet niet of ik het eeuwige heil krijg, maar ik word wel gehoord en gezien. Dat vertrouwen heeft steeds meer de overhand gekregen.

Ik zit nu bij een Gereformeerde Gemeente, waar het klimaat anders is. Ik ben erachter gekomen dat God juist wel wil dat je zekerheid hebt over je heil: Hij heeft Jezus gegeven als een offer. Als wij ons slecht over onszelf voelen, kunnen we naar Jezus kijken: maar Hij heeft de zonde gedragen, ik hoef alleen maar mijn hand te openen en mijn hart aan Hem te geven. Als ik op Jezus zie, is er niks wat mij bang kan maken. Af en toe gebeurt het nog dat ik me slecht voel, over iets wat ik gedaan heb. Dan kan de gedachte mij weer bekruipen dat God mij zal afstraffen. Dat is het kind in mij dat ik met mijn volwassen deel kan gerust stellen. Met dat kind in mijzelf blijf ik altijd in gesprek.

'Ik word opgenomen in het overal en altijd'

Aart Geervliet (60) is casemanager in een gevangenis. Na een protestantse jeugd en daarna een lange niet-religieuze periode heeft hij zich een aantal jaren geleden rooms-katholiek laten dopen. Vervolgens is hij lid geworden van de Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland.

Aart Geervliet

Geervliet: “Ik ben een zoekende en zwervende binnen geloofsland. Heel lang heb ik me verzet tegen het geloof van mijn jongere jaren. Maar ik ben altijd met de waarom-vraag bezig gebleven, ik was nooit tevreden met wat ik zag, ik wilde daaraan voorbij. In 2004 ben ik voor het eerst een dominicaans klooster binnen gegaan, in Huissen, en al op de eerste dag voelde ik me opgenomen in een atmosfeer waarin ik mocht zijn wie ik ten diepste ben. Ik was tot dan toe politiek sterk actief aan de ultralinkse kant en had altijd gedacht: geloof verdraagt zich daar niet mee. Maar dat was niet zo. Dat besefte ik na me te hebben verdiept in de persoon van de dichteres Henriëtte Roland Holst. Zij was al vroeg religieus, maar daarnaast een orthodox communiste. In feite viste zij als religieus en als communist in dezelfde vijver: het gaat steeds om de mens, en zijn ‘verheffing’.”

Je laten aanraken

“In Huissen werd ik sterk geïnspireerd door een ‘theopoëtische’ atmosfeer. Het dominicaans klooster van Huissen heeft zijn eigen liturgische vormen, die naar mijn idee meer aanrakend en troostend zijn door de nadruk op stilte en ruimte, en meer gericht op de poëzie en op zachtheid. Ik werd daar uitgenodigd tot: word eerst maar eens stil, laat je eens aanraken door wat je ervaart, hoort en leest in plaats van direct in discussie te gaan. Na tien jaar daar inspiratie te hebben opgedaan, heb ik me katholiek laten dopen. Vervolgens ontmoette ik in Rotterdam de dominicaanse pater Leo de Jong. Hij was actief als mystagoog en spiritueel leidsman van het Leerhuis. Tijdens een bijeenkomst, enkele jaren geleden, hoorde ik hem mijn hele bestaan terugbrengen tot twee woorden: ‘Ik ben…’ Dat was voor mij de bevestiging van wat al diep in mij sluimerde: het is wat het is.

Misschien is dat wat ik zoek: voorbij raken aan wat wij zien, reiken naar de lege ruimte die schuilt achter de wereld die wij hebben gebouwd om vat te krijgen op ons bestaan

Aart Geervliet

Misschien is dat wat ik zoek: voorbij raken aan wat wij zien, reiken naar de lege ruimte die schuilt achter de wereld die wij hebben gebouwd om vat te krijgen op ons bestaan. Als het gaat om het begrip ‘hemel’, heb ik als kind allerlei associaties meegekregen: oma gaat naar ‘de hemel’ als ze dood gaat, de ‘hemel’ is een plek die we zien als we naar boven kijken. Volgens mij is ‘hemel' slechts een naamgeving voor iets wat zich niet laat vangen in ons begrip. Het is een naam voor een deel van ‘het mysterie’, wat we willen benoemen om het beter te kunnen duiden.

Als iemand zegt: mijn dierbare is naar ‘de hemel’ gegaan, dan begrijp ik enigszins wat hij bedoelt. Maar je kunt ook zeggen: hij of zij is uit de tijd gegaan. Of: hij is opgenomen in het overal en altijd. We proberen woorden te geven aan ervaringen, maar die woorden raken nooit de essentie. Ze schieten te kort. In poëzie kun je iets verder tot die essentie komen. Als een poëet de hemel beschrijft, dan weten we doorgaans wat in het menselijk verlangen bedoeld wordt. En laten we het in Godsnaam benoemen. Niets mis mee, want we kunnen niet anders; we zijn beperkt, eindig.”

Lege ruimte

“Wat mij nu beangstigt, is dat ik fysiek afscheid zou moeten nemen van veel dierbaren. Ik wil die mensen nog zoveel zeggen, al weet ik dat woorden ontoereikend zijn. Dood-zijn op zich baart me geen zorgen. Zoals ik het zelf zeg: dan maak ik deel uit van het overal en altijd. Wat mij wel fascineert is waar ‘ik’ naar toe ga, dat wat mij ‘mij’ maakt. Mijn lichaam eindigt als stoffelijk deel, maar wat mij ‘mij’ maakt, vervliegt ergens. Is dat wat in het overal en altijd wordt opgenomen? Blijft het achter in de ziel en harten van dierbaren?

Wat hierna komt, onttrekt zich aan de wereld waarin ik leef. Ik zou graag voorbij de dingen willen kijken, voorbij alle constructen en woorden en geschriften, en dan God willen zien

Aart Geervliet

Wat hierna komt, onttrekt zich aan de wereld waarin ik leef. Ik zou graag voorbij de dingen willen kijken, voorbij alle constructen en woorden en geschriften, en dan God willen zien; het mysterie dat wordt aangeduid met het woord ‘God’. Leo de Jong zei dan altijd: maar dat kan niet. Want als je God ziet, ben je dood. Ik begreep later pas: dan ben je opgenomen in die lege ruimte, en wij kunnen die werkelijkheid niet zien, niet kennen. Daarom hebben wij de wereld gebouwd waarin we dagelijks verkeren. Wij zijn deel van die lege ruimte, die ‘hemel’, maar we kunnen dat niet begrijpen.”

'Als je naar de hemel gaat, ga je naar de vrede'

Frederieke de Groot (67) is lid van de protestantse gemeente De Voorhof in Kesteren, Gelderland. Toen ze begin veertig was, had ze een bijna-doodervaring tijdens een operatie in het ziekenhuis aan een verkleefde darmwand. Ze keek op haar eigen bleke lichaam neer, dat lag op de operatietafel en omringd was door bezorgde artsen en operatie-assistenten. Maar zelf bevond ze zich neer eigen zeggen in een “vredige ruimte”.

De Groot: “Ik voelde me alsof ik in de zee lag te zonnen. Je drijft in de zee, en denkt; o heerlijk. Maar in dit geval dreef ik andersom en keek ik naar beneden. Omdat die vrede om mij heen was, was ik niet ongerust. Het was alsof ik in een heel dunne, roze en paarse mist was. In die sfeer wilde ik wel blijven, maar ik zag een vinger heen en weer gaan, alsof die zei: dit is niet blijvend.”

In het niets opgelost

“Na die operatie was het alsof ik een sleutel gekregen had naar een ander bestaansniveau. Daarna ben ik ook dingen in de natuur gaan waarnemen, een soort vriendelijke rust; alsof de natuur mij iets zeggen wilde. Het is alsof die droom tijdens de operatie mij iets heeft gegeven waardoor ik soms weer contact kan leggen met iets buitenwezenlijks, met iets waar je als mens gebruik van mág maken.

Ik voelde me alsof ik in de zee lag te zonnen. Je drijft in de zee, en denkt; o heerlijk. Maar in dit geval dreef ik andersom en keek ik naar beneden

Frederieke de Groot

Zes of zeven jaar geleden was ik met een vriendin bij toeval op vakantie in Dunblane, in Schotland. We kwamen daar terecht omdat ik in een rolstoel zit en daar de enige verblijfplaats was met een aangepaste kamer. We keken vanuit onze kamer uit op de Dunblane Cathedral en de begraafplaats ernaast. Ik zat gewoon te staren, en ineens zag ik van die begraafplaats transparente, menselijke wezens naar mij toe komen. Eén persoon bleef voor het raam staan. Hij vroeg: mag ik binnen komen? Ik zei: nee, je mag niet binnenkomen. Wij hadden wat kaarsjes aangestoken, en zaten bij dat licht, en… het is een raar verhaal, maar ik visualeerde in mijn hand een lichtvlam en ik zei: steek je hand maar uit, die mag jij hebben, laat die maar aan de anderen zien. En ik zei: morgen mag je mee in de kathedraal. Ik dacht: misschien zijn hier met een godsdienstoorlog mensen onschuldig vermoord, en heeft deze ziel geen vrede met het sterven. Hij keek mij aan, van: wat moet ik met dit licht? Ik zei: deel het uit. Maar het is zo raar: het is niet normaal dat je zoiets doet. Dit is pas zo gekomen na mijn operatie. De volgende dag ging niet die ene persoon mee, maar was er een hele grote groep. Zij gingen mee de kerk in en ze losten toen in het niets op. In vrede. Daarna was het klaar.”

Engelachtige gestalte

“Na deze beleving heb ik aan die vriendin, Thea, gevraagd: als dit nou werkt, zullen we dan ook naar Auschwitz gaan? Want je hoort weleens dat daar zoveel onvrede is. We nemen dan kleine steentjes mee – aquamarijn, die rust geeft, en rozekwarts, die voldoening geeft – en leggen die daar neer. In Auschwitz kon ik door mijn rolstoel niet bij plaatsen komen waar Thea wel kon komen. Zij liep langs een parkgedeelte en legde daar die steentjes neer, en ik zag van een afstand dat zij door een grote engelachtige gestalte gevolgd werd. En waar zij een steentje neerlegde, kwam een schaduwhandje uit de aarde. Die grote engelachtige gestalte pakte die hand en trok die ziel eruit: kom maar. Dat gebeurde niet alleen bij die ene, maar bij tientallen, tientallen. En ik dacht toen: als zielen vast zitten, of wat dan ook, dan kun je ze daar wel bij helpen. Maar het is uit onnozelheid dat je zoiets doet, want had ik dat niet eerder gemerkt in Dunblane, dan had ik dit voor geen meter ooit willen proberen in Auschwitz.

Onlangs is een bekende van mij gestorven die het leven niet los kon laten. Dat was echt een gevecht met de dood. Het enige wat ik tegen hem kon zeggen, was: ‘Laat maar gaan, het is oké.’

Frederieke de Groot

Ik vond het niet griezelig, want ik had een heilig gevoel, net als toen ik boven die operatie hing. Het is het gevoel: mij kan niks overkomen. Ik ben daarom ook niet bang voor wat na de dood zal komen. Als die heerlijkheid die ik ook na die operatie ervaren heb, als die gewoon verder gaat, waar zou ik dan bang voor moeten zijn?

Ik denk: als je naar de hemel gaat, dan ga je naar de vrede. Sommigen zeggen; mijn bankrekening is de vrede op aarde. Ik denk dat het anders is. Die vrede die ik heb gevoeld, die is er. Onlangs is een bekende van mij gestorven die het leven niet los kon laten. Dat was echt een gevecht met de dood. Het enige wat ik tegen hem kon zeggen, was: ‘Laat maar gaan, het is oké.’ Als jij gewoon je leven hebt geleid, dan hoef je niet bang te zijn.”

U leest een artikel uit het rijke archief van religiejournalistiek van Volzin. Dit artikel verscheen in augustus 2019 in Volzin Magazine. Doorlezen? Ontdek in de collectie 'de Hemel' meer verdiepende artikelen.