Dit artikel verscheen in Volzin op 11 maart 2005. Inmiddels zijn de geïnterviewde Louis van Dijk en Cees van der Pluijm overleden en cabaretier Kees Torn treedt niet meer op. Zoon Ernst de Corte doet dat sinds een aantal jaren wel regelmatig, met het repertoire van zijn vader. Op 16 februari 2021 is het precies 25 jaar geleden dat Jules de Corte overleed. Het programma Andere Tijden besteedde aandacht aan deze blinde zanger en pianist.

Vol zelfspot stelde Jules de Corte (1924-1996) zich in een van zijn laatste liedjes postume roem in het vooruitzicht: “Als De Corte niet meer is, beleeft hij gouden tijden.” Hij ging er van uit dat het grote publiek hem na zijn dood snel zou vergeten en had daar vrede mee. Als hij al ambities had in het leven, dan hoorde een carrière daar zeker niet bij. Wel vond hij het jammer dat ‘het luisterlied’ (de term is van hemzelf) in Nederland steeds minder aandacht kreeg. Zijn weduwe Thea herinnert zich, dat hij in latere jaren wel eens verzuchtte: “Als ik nu nog moest beginnen, zou ik geen poot aan de grond krijgen. Het is tegenwoordig een en al verpakking en geen inhoud meer. Ik heb geen verpakking.”

Maar hij was altijd al een buitenbeentje geweest. Kleinkunstkenner Jacques Klöters: “In de jaren vijftig, toen het 'betere' Nederlandse lied nauwelijks bestond en alleen populair repertoire verkocht werd, was hij een eenzame vooruitgeschoven post. Hij was filosofisch in een periode dat men daar niet zo op zat te wachten en kritisch over de kerk, terwijl hij een contract had bij de kro.”   

St Henricus

Op anderhalf jarige leeftijd blind geworden, groeide Jules de Corte op in het rooms-katholieke blindeninstituut St. Henricus, te Grave. Hij kreeg daar een niet al te zachtzinnige katholieke opvoeding, eerst door zusters en vanaf zijn zesde door fraters. Blinden waren in die tijd voorbestemd om hun verdere leven daar te slijten, als borstelmaker of stoelenmatter. Omdat hij piano had leren spelen, wist de jonge Jules aan dit lot te ontsnappen. Thea de Corte: “In 1944 werden er Engelsen en Canadezen ingekwartierd in het instituut. Die wilden ‘s avonds zingen en daar moest piano bij gespeeld worden. Toen ontdekte hij de interactie die er kon zijn tussen de musicus en het publiek. Na de bevrijding is hij naar zijn ouders in Helmond gegaan. Iedereen vierde feest in die euforische periode, iedereen danste en hij maar piano spelen, uren achter elkaar!” 

Jules de Corte© Sylvester Hoogmoed (LP collectie)

Na contact te hebben gezocht met de kro, mocht hij in 1946 optreden in het destijds bekende ziekenprogramma ‘De Zonnebloem’. Al in de jaren dertig was Jules gefascineerd geraakt door het medium radio, toen hij met wat medeleerlingen van het instituut de kro-studio had bezocht. Nu ging hij er zelf werken, vanaf het midden van de jaren vijftig in vaste dienst. Grote bekendheid kreeg hij in 1953, toen hij na de Watersnood zes weken lang in een actueel liedje verslag deed van de actie ‘Beurzen open, dijken dicht’. In 1957 zette hij het nummer op de plaat dat een klassieker zou worden: ‘Ik zou wel eens willen weten’.

Met zijn ingetogen stem, lieflijke pianospel, harmonische composities en mild ironische teksten, leek hij aanvankelijk uitstekend op zijn plek binnen de katholieke zuil. Maar naarmate de jaren vijftig vorderden, veranderde dat. Er sijpelde steeds meer maatschappijkritiek in zijn liedjes, die een enkele keer door de kro werden afgewezen. ‘Het bruidspaar’ bijvoorbeeld, over een bruid die vier maanden zwanger is, en daarom genegeerd wordt door haar familieleden. “Die zaten zondags vroom en vredig in hun kerken / om God te danken voor hun spijkerhard geloof.” In 1956 werd het De Corte door de kro-leiding, op straffe van ontslag verboden op te treden voor het COC. Ook maakt hij zich, lang voor de Club van Rome, grote zorgen over de toenemende milieuvervuiling. Dit zou een belangrijk thema voor hem blijven: “Al hun bloemen zijn doodgeslagen / al hun bomen staan zonder groen / zo vergallen ze al hun dagen / en ze weten niet wat ze doen.”

Fluttig flatje

Het maatschappijkritische kwam van geen vreemde. Thea de Corte: “Zijn vader was socialist. Een bijzonder moeilijke positie, op het katholieke Brabantse platteland, aan het begin van de vorige eeuw. Jules vertelde mij dat zijn vader eens met Afrikaantjeszaad het woord ‘vrede’ had gezaaid in de voortuin. Toen dat opkwam, hebben mensen het vernield… De tragiek van zijn vader, die vanwege een door hem geleide en mislukte staking op slinkse wijze de Peel werd uitgewerkt, heeft Jules altijd begeleid. Toen hij jaren later op de nominatie stond voor een lintje, heeft hij voor de eer bedankt met de mededeling: ‘Dat kan ik tegenover mijn vader niet maken’.”

Jules de Corte© Sylvester Hoogmoed (LP collectie)

Begin jaren zestig maakte Jules de Corte een van zijn mooiste en meest typerende nummers: ‘Het feest dat nooit gevierd werd’, over een man die een troosteloos leven leidde in een fluttig flatje, met een orgel waar hij nooit op speelde. Het is het favoriete nummer van Cees van der Pluijm, die met De Corte bevriend was en momenteel de laatste hand legt aan de publicatie van diens teksten. “Het is een aanklacht tegen de systemen die mensen tot slavernij dwingen. Systemen maken slachtoffers, of het nu de economie is, de overheid of de kerk. Hij had mededogen met mensen, maar was verbitterd over die systemen.” In 1962 zette De Corte een aantal van de nummers die hij aanvankelijk niet voor de kro en ncrv-microfoon mocht zingen op de plaat ‘Liedjes die eigenlijk niet mogen’, waarvoor hij een Edison kreeg. Liedjes over “de reuzen van de middelmaat” en “de super-legalen / met stemmen als leeuwen en harten als hazen / die nooit zich vergeten en nooit zich verbazen.”

Hij bleef werken voor de katholieke omroep, die overigens met de ontzuiling in de jaren zestig een stuk progressiever werd. Van der Pluijm: “Hij bleef heel religieus. Zijn teksten zijn doorspekt met heiligen en kerkelijke termen, maar ook met de ideeën erachter. Ze gaan heel vaak over een gemeenschap vormen met elkaar, de verdeeldheid bestrijden, elkaar begrijpen. En over vragen: wat is de zin van het bestaan? Dat religieuze zoeken is gebleven. Maar in heel veel van zijn teksten komt ook het woord illusie voor… Tegen de kerk is hij steeds feller geworden. Zo hebben er in de jaren zestig heel veel mensen afgehaakt, die na het Vaticaans Concilie in 1963 dachten dat er iets ging veranderen en daarna volkomen gedesillusioneerd raakten.”

Julio Cortes

Jules de Corte werd wel eens somberheid verweten, maar hij had ook een hele vrolijke kant, benadrukt Van der Pluijm: “Op ethisch gebied was hij heel streng, maar ik heb ook erg veel gelachen met die man. Een groot deel van zijn teksten is humoristisch, lichtvoetig en poëtisch.” Ook Louis van Dijk, met wie De Corte in de jaren zeventig intensief samenwerkte, benadrukt dat hij veel gevoel voor humor had. “Ik ben meerdere malen bij hem thuis in Helenaveen geweest. Als hij dan onder het koffiemalen de ganze Umwelt steeds heftiger begon te bejegenen, noemde ik hem wel eens ‘Julio Cortes, cultuurgeneraal te Helenaveen’. Om dat soort dingen kon hij vreselijk lachen!”

De vaak felle teksten stonden in schril contrast met het ragfijne touché van zijn pianospel en de Schubert-achtige composities. Van Dijk: “Het zijn kleine muzikale miniaturen, van een ongelofelijke schoonheid. Geniale, breekbare, prachtige monumentjes. Als je daar gevoel voor hebt ga je plat! En je moet het precies zo spelen als hij het heeft gedaan, want het kan niet beter. Het is volmaakt.” Jazz-pianist Bert van den Brink, die als kind les kreeg van De Corte en hem later op de piano begeleidde, legt uit wat zo bijzonder was aan zijn pianospel. “Hij speelde héél zacht piano. Dat is voor mij een soort symbool van vergeestelijking. Als je hard op een piano speelt, dan hoor je het fysieke: het staal en de snaren. Als je zacht speelt, hoor je weinig lichamelijkheid. Hij zei altijd: ‘Speel zacht, spreek duidelijk en overdrijf niet. Ga niet harder spreken om iets duidelijk te maken, maar juist zachter en langzamer.’ Het had alles met timing te maken.” Ook zijn composities waren bijzonder: ”Aan de ene kant is het allemaal heel harmonisch, streng volgens de wetten van de klassieken: Bach en Schubert. Maar dan ineens ontstijgt het de wetmatigheid en hoor je een vleugje Debussy. Heel boeiend!”

Onder de jongste lichting kleinkunstenaars bestaat anno 2004 nog altijd grote waardering voor het werk van Jules de Corte. Vooral Kees Torn is een enorme bewonderaar: “Vaak als ik een idee heb voor een nummer, pak ik Jules er eventjes bij, om te kijken hoe hij het deed. Dan let ik zowel op zijn tekst als op de manier waarop hij die uitwerkt. Het gaat nogal eens over de eenling, die ten onder gaat in de massa; over de kuddegeest en oppervlakkigheid. Hoe scherp, pakkend en goed een tekst ook is, het brede publiek is daar niet van onder de indruk. Lawaai willen ze! In de grote zalen staan de schreeuwers en lawaaischoppers, met hun rookmachines en lichtinstallaties. Ik zou niet met ze willen ruilen!” 

Sylvester Hoogmoed schreef regelmatig voor Volzin, publiceerde later biografieën over Ramses Shaffy en diens mysterieuze moeder en werkt nu aan een boek over Ien Dales. Hij heeft een chansonprogramma bij De Concertzender.