In de serie ‘Vol van…’ praat Willem van der Meiden met mensen die in hun leven zijn ‘aangestoken’ door een ontdekking, een bewondering, een hartstocht, daardoor gekenterd of ontbolsterd zijn en graag vertellen waar ze vol van zijn.
Henk Jongerius is bezig een boek te schrijven over de eerste brief van Johannes. Over dat nieuwtestamentische boek, niet echt een brief, is weinig geschreven. Dat verwondert hem. “Het is eigenlijk pure poëzie. Woorden als kristallen. De schrijver cirkelt om woorden als licht, liefde, de naaste heen. Hij schrijft in zijn ouderdom een gedicht aan het eind van de eerste eeuw. Hij puurt niet in de orthodoxie, niet in de rechte leer, maar in het echte leven. Heel bijzonder.”
Al meer dan een halve eeuw schrijft Henk Jongerius teksten voor de liturgie, om te beginnen voor eigen gebruik in het Dominicanenklooster van Huissen, waar hij cantor is, maar ook breder verspreid in talrijke boeken en brochures. Zijn liedteksten zijn aards, bruikbaar, “met beide benen op de grond”, zoals hij zelf zegt. Vaak cirkelen zijn liederen om Bijbelteksten. “Zonder de Bijbel heb ik niets. Ik zie het als mijn taak om in woorden en muziek teksten uit de Schrift te vertolken.”
Ik ontmoet Jongerius in zijn woon- en werkkamer op de eerste verdieping van het klooster in Huissen, met een weids uitzicht over de Rijn bij Arnhem, die vandaag wel een kilometer breed is. Er hangen foto’s van zijn ouders. Henk kijkt terug op een dierbare jeugd in de Utrechtse Rivierenwijk.
“Mijn vader was een stille man, met een groot gevoel voor rechtvaardigheid. Als mijn ouders een viering hier bijwoonden waarin ik voorging, zei mijn moeder in haar gedrag: ‘Dat is mijn jongen’ en mijn vader zei: ‘Je hebt goed gepreekt, jongen’. Maar een mens is meer dan het product van de opvoeding van zijn ouders.” In het gesprek bezigt Jongerius soms grote woorden, maar altijd met de nodige humor en met een twinkeling in zijn ogen.
Weet je nog waar je belangstelling voor liturgische teksten is begonnen?
“Ik werkte als functionaris voor de liturgie in het bisdom Utrecht en ik kreeg eens de vraag wat ik het liefste zou willen doen. En ik antwoordde: een evangelielied maken voor elke zondag van het kerkelijke jaar. Toe maar... Collega-tekstschrijver M zei eens tegen me: ‘Je bent eigenlijk een prediker. Je preekt in je liedteksten’. Maar ik ben geen moralist.
Als prediker bied je alleen maar iets aan, de hoorder moet er zelf iets mee doen. Ik wil wel iets van de betekenis overdragen, maar dan verdwijn ik weer achter de tekst
Henk Jongerius
Als prediker bied je alleen maar iets aan, de hoorder moet er zelf iets mee doen. Ik wil wel iets van de betekenis overdragen, maar dan verdwijn ik weer achter de tekst. Ik ben altijd kleiner dan mijn lied, zei Huub Oosterhuis, en zo voel ik dat ook.
Maar de echte impuls kreeg ik hier in Huissen in de jaren zestig. Dat was de tijd van de vernieuwing van de liturgie. Ik deed toerustingswerk op basis van Schriftverhalen. Ik vond, als ik bezig was met oudtestamentische teksten, dat ik meer van het Jodendom moest weten en pakte het boek God in search of man van de Amerikaanse rabbijn Abraham Joshua Heschel. Dat boek heeft me diep geraakt en mijn leven en werk voor altijd beïnvloed, het heeft me bevrijd van theologische stress.
Wij zoeken God, maar God zoekt vooral ons. Er is een roep naar ons. En dat roepen van God houdt aan. Niet: ik moet zo nodig iets met God, nee, ik moet me openstellen voor die roep. Dat boek lezen was een ingrijpende gebeurtenis, er drong een besef tot me door waarop ik zat te wachten. God roept de mens.
Heschel haalt dat uit Psalm 19. Daarin komt eerst het ongearticuleerde woord in de wereld en de natuur aan de orde, dan is er de lofprijzing van het Woord en dan gaat het vervolgens over ons ant-woord. De Schriftteksten articuleren iets waar je in verwondering op wacht. Ik moet wachten. Schrijven is ook wachten. Als die eerste zin komt, vloeit daar alles uit voort. Zeg ik het zo goed?”
Zeker, dat herken ik, maar is dat te leren?
“Ik had een bijzondere leraar Nederlands op het gymnasium. Ik schreef een opstel met citaten uit het Prismacitatenboek en daar had hij onder geschreven: ‘Als dit van jezelf is, is het heel goed.’ Sindsdien haalde ik achten en negens voor opstellen, een negen op het eindexamen. Omdat hij had gezien dat ik talent had. Ik kwam hem later nog eens tegen en toen zei hij: ‘Je schrijft mooie teksten’.
Als cantor in Huissen schreef ik gebeden voor elke dag voor de liturgie, de hele cyclus van drie jaar lang. Ik herlees wel eens meditatieve teksten die ik meer dan vijftig jaar geleden heb geschreven. Vaak vind ik ze nog steeds mooi. Wonderlijk is dat, dat je achteraf nog geraakt bent door wat je zelf geschreven hebt. Ik weet dan vaak ook nog precies in welke omstandigheid en waar ik die tekst heb geschreven.
De meeste teksten zijn in één adem geschreven, nog steeds, zoals afgelopen week een tekst voor Maria Lichtmis. Ik ben best een beetje ijdel, maar als ik een compliment krijg over een tekst zeg ik: Ja, dank, maar vooral de Evangelietekst die bedoeld wordt, die is mooi. En dan verdwijn ik weer achter de tekst.”
Je werkt samen met componisten als Jan Raas. Wat voegt die toe? Heb je zelf muziek in je hoofd als je een liedtekst schrijft?
“Jan Raas werd me aanbevolen door mijn uitgever bij Gooi & Sticht. Hij zei: jullie snappen elkaar, en hij had gelijk, het klikte meteen. Ik heb vaak wel een melodie in mijn hoofd als ik dicht, maar de muziek die erbij wordt gemaakt is een echte verrijking. Theoloog Aat van Rhijn zei me eens, toen hij een tekst van me las: ‘Klop, klop, woordje, zit er nog een liedje in?’
Dat deed me denken aan kristal. Een woord is een soort kristal. Als je het licht erop laat schijnen, gaat het fonkelen en krijg je meer betekenissen. Ik kan er tranen van in mijn ogen krijgen als ik hoor wat de toondichter van een tekst van mij gemaakt heeft. Muziek is de voltooiing van de tekst. Het is een wonder. Daarom zijn mijn teksten niet zo groot, eerder bescheiden, zodat ze je niet overstijgen en weer naar je toe kunnen komen.
Ik probeer wel te verwoorden wat de Schrift ons zegt, maar ik schrijf naar de Bijbel toe, ik schrijf woorden en ergens is er dan bijvoorbeeld een Jezuswoord dat erin mee klinkt. Zoals Vruchteloos zou leven zijn | als een stroom zonder water, | als een boom zonder bladeren | als Gij niet de bron zou zijn. Zo komen de woorden weer naar de Schrift toe.
Muziek is de voltooiing van de tekst. Het is een wonder. Daarom zijn mijn teksten niet zo groot, eerder bescheiden, zodat ze je niet overstijgen en weer naar je toe kunnen komen
Henk Jongerius
Een tekst schrijven vanuit een antwoord is niets voor mij, ik probeer vragenderwijs te schrijven. Dat is niet hetzelfde als twijfelend schrijven. Diep in mezelf weet ik dat ik de woorden niet heb, maar dat ze er wel zijn. Je kunt over God niet systematisch schrijven, zoals zo vaak gebeurt. Dat heb ik van rabbijn Jonathan Sacks geleerd. Geloof gaat over ontvangen en overgave. Daar kun je niet louter intellectueel over praten. Ik probeer de teksten eenvoudig te houden, meer aanraakbaar te maken.
Ik heb ook veel teksten geschreven op bestaande muziek, zoals die van mijn Franse mededominicaan André Gouzes, die gregoriaans en middeleeuwse polyfonie combineert met muziek in de byzantijnse traditie. Voor alle zondagen van het kerkelijk jaar bewerkte ik zo de antwoordpsalmen. Er heeft dan een gesprek plaats tussen klanken en dichter: zij hielpen mij om woorden te vinden. Dat vond ik erg mooi om te doen.
Trouwens: iets maken op de muziek van Mikis Theodorakis, dat zou ik nog wel eens echt willen. Er is geen betere manier om iets te zeggen dan om het te zingen. Ik schrijf omdat ik ook zing. Des te erger trouwens dat er het laatste jaar zo weinig gezongen mocht worden in de kerken!”
In Het Vermoeden sprak je ooit je bewondering uit voor de dichter Martinus Nijhoff en zijn gedicht ‘De eenzame’.
“Daarin staan de regels: Ik ben een stille man waar God mee speelt | zodat ik ’t leven als een waanzin zie – / maar soms is alles schoon en goed. Ik ben niet zo’n stille man als mijn vader, maar ik vind het een ontroerende gedachte dat God met mij speelt. Deze regels vind ik zeker niet negatief. Dichters als Nijhoff en Vasalis doorgronden de ziel.
Nijhoff werkte mee aan de psalmberijming van de jaren vijftig. Hij dichtte Psalm 23 en Willem Barnard Psalm 92: Gezegend zal Hij wezen | die ons bij name riep, | die zelf de adem schiep | waarmee Hij wordt geprezen. Dat is precies de omkering die ik zo bewonder in het boek van Heschel. God heeft de mens nodig. En dan die door God geschapen adem, zoals in een van mijn liederen: Ademloos zou leven zijn | als een mond zonder woorden, | als een lied zonder akkoorden, | Als Gij niet de stem zou zijn. Ademen speelt een belangrijke rol in hoe ik naar een tekst kijk en naar waar die voor te gebruiken is. Zoals ook in mijn meditatietrainingen.”
Hoe werkt dat dan?
“Mediteren heeft met ‘medium’ te maken, het midden. Ik gebruik vaak het beeld van een juk. Je draagt een juk in het midden en zoekt de balans tussen aan de ene kant je ego en aan de andere kant je ware ik. Aan de ene kant je ik en aan de andere kant wat de ander van jou vindt, aan de ene kant je ik en aan de andere kant de bron van waaruit je leeft.
Mediteren is je bewegen rond dat midden. Zorg dan praktisch dat je goed en stevig zit, zodat de spanningen van je kunnen afglijden. En het allerbelangrijkste is het ademen, inademen en je adem loslaten.
Ik breng je in mijn trainingen bij de deur van de stilte, maar je moet er zelf naar binnen. Psalm 65 zegt: ‘De stilte zingt U toe, o Heer’. In die stilte toef je. Ik vraag niet wat er met me gebeurt, maar ik onderga het en weet na afloop dat me niets meer gebeuren kan.
Meditatie is woordeloos bidden en laat dan maar gebeuren wat er gebeurt. Je kunt op Psalmregels in- en uitademen, Psalmregels kunnen mantra’s zijn. Bij uitademen passen woorden als ‘Hier ben ik’. Op teksten als het Jezusgebed – een oudchristelijk gebed van één regel: Heer Jezus Christus, zoon van God, ontferm U over mij – kun je je adem reguleren.
Ik vond dergelijke gedachten terug bij de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart. Welmoed Vlieger, die over hem cursussen geeft, wees me daarop. Zo kwam ik via meditatie uit bij het gedachtegoed van Eckhart.”
Eckhart was toch pleitbezorger van ‘negatieve theologie’?
“Hij heeft natuurlijk vooral óver mystiek geschreven, maar dat je God kunt ontmoeten via de weg van de ontkenning, die gedachte begrijp ik wel. Hoe langer ik zeg dat iets niet is wat het is, des te sterker het vermoeden dat ik het eigenlijk wel weet, maar er geen woorden voor heb.
We hebben een feilloos gevoel voor God, maar laten dat niet toe. Zwijgen is een manier om te bekennen dat dat zo is. Zwijgen staat het belang van woorden en taal niet in de weg. Het Woord en het woord zijn mij heilig, je weet nooit wat er in je wakker gemaakt wordt. Naarmate ik het minder weet, groeit het besef dat er voor mij geweten wordt. Daardoor wordt er een snaar in mijn ziel geraakt, zo is het toch? Dat heeft mij tot het inzicht gebracht dat ‘waarheid’ alleen poëtisch gezegd kan worden.
Naarmate ik het minder weet, groeit het besef dat er voor mij geweten wordt. Daardoor wordt er een snaar in mijn ziel geraakt, zo is het toch? Dat heeft mij tot het inzicht gebracht dat ‘waarheid’ alleen poëtisch gezegd kan worden
Henk Jongerius
Michaël Steehouder schreef: ‘De liederen van Henk leggen de Bijbel niet uit, maar maken de Bijbelverhalen in je wakker, ze roepen je eigen ervaringen, gevoelens, gedachten op bij de Bijbel. En ze nodigen ons als lezers, en vooral als zangers uit om in onszelf te keren en onze eigen gevoelens te onderzoeken.’
Ik doe hier in Huissen ook een leerhuis en dan lezen we teksten – we hebben Genesis gedaan en zijn aan Exodus begonnen – in lectio divina, de wijze waarop in kloosters in verschillende begrips- en gevoelslagen over een Bijbeltekst wordt gesproken en gemediteerd. Die methode past daarbij. In de gesprekken passen open vragen als: ‘Wat wil de schrijver nou eigenlijk zeggen?’ Of: ‘Wat vind jij nou van die Izaäk?’ Zo komt in de gesprekken over de Schrift het leven ter sprake. Het Woord moet indalen.
Het gaat om wat er achter de tekst onder woorden wordt gebracht en om wat die woorden in jouw leven teweegbrengen. Meer dan te verkondigen probeer ik mensen deelgenoot te maken van mijn verwondering. Zo is het ook met mijn liederen: moet je luisteren wat ik hoor, hoor jij dat ook? Deze rabbijnse vorm van het leerhuis is mij zeer lief. Ik doe dan ook gewoon mee als een leerling in de kring.”
Henk Jongerius (Utrecht, 1941) studeerde theologie en liturgie in Zwolle en Nijmegen. Hij werd priester gewijd in 1966 en woont sinds 1967 in het Dominicanenklooster te Huissen. Daar is hij cantor, publicist en liturg.
Hij schreef honderden liedteksten voor liturgisch gebruik, vaak liederen bij Bijbelgedeelten of bewerkingen van Psalmteksten. Hij werkte daarbij samen met Chris van Bruggen en vooral met Jan Raas. Deze teksten zijn gepubliceerd in Voor wie gedenken, verzamelde liturgische gezangen (Gooi en Sticht). Daarnaast schreef hij tal van gebeden, meditatieve teksten en beschouwingen over kerk en liturgie.
In Huissen doet hij vormings- en toerustingwerk met kerkelijke vrijwilligers, managers, geeft retraites en meditatietrainingen. In het Liedboek (2013) zijn dertien liederen op tekst van Henk Jongerius opgenomen.