Toen multitalent Friedrich Schlegel (1772-1829) zich tot het katholicisme bekeerde, maakte dat reacties van ontzetting los: waar was de open, creatieve vrijdenker gebleven? Maar niets is bij Schlegel wat het lijkt, zegt Eric Corsius. Juist in zijn katholieke periode schreef hij brandend actuele zinnen als: “Zonder poëzie wordt de religie duister en vals en boosaardig. Zonder filosofie wordt zij losbandig en keert zij zich tegen zichzelf.” Met andere woorden: Ook religie heeft het ironische samenspel nodig met andere krachten.
Door Eric Corsius
Om de paar generaties komt een opmerkelijk verschijnsel voor. Na een periode waarin kunstenaars en intellectuelen zich verwijderen van en afzetten tegen geloof en religie, zoekt een nieuwe generatie (of althans een deel ervan) weer toenadering tot deze twee. Geloof en religie worden niet meer gezien als iets primitiefs en vulgairs, doch juist als bronnen van glans en schoonheid en diepgang. Daardoor ontstaat een bekeringsgolf onder de elite.
Boegbeeld
Ook de romantiek (de tijd rond 1800) kende dit verschijnsel. Een bekend voorbeeld was Friedrich (von) Schlegel (1772-1829). Dit boegbeeld van de Duitse romantiek verbond wetenschap, wijsbegeerte en kunst met elkaar – waarbij hij op al die terreinen de state of the art kende en als multitalent het imago doorbrak van de romantici als weliswaar briljante, maar vooral stuurloze dromers en dwepers.
De rusteloze Schlegel zocht op het eind van zijn leven zijn heil bij het katholicisme Tot op de dag van vandaag betreuren velen de bekering van Schlegel en zijn zendingsdrang. Zijn denken kreeg iets fanatieks, eendimensionaals en absoluuts, terwijl het tot dan toe gekenmerkt was geweest door veelkleurigheid en veelzijdigheid. Dat laatste hing samen met een begrip waarop Schlegel een groot stempel drukte: de romantische ironie.
Deze woordcombinatie zal verbazing oproepen. Met romantiek associëren wij dweepzieke, zwaar op de hand zijnde mannen die gezeten aan vijvertjes bij volle maan rijkelijk tranen plengen. Wat heeft romantiek dan in godsnaam te maken met ironie? Misschien heeft deze verbazing te maken met een bepaald beeld van de romantiek, want, zoals gezegd, de romantiek was meer dan een gedachteloos zwelgen in gevoelens.
Vooral onze moderne opvatting van ironie lijkt ons echter parten te spelen. Bij ironie denken we immers spontaan aan een vrijblijvende en geblaseerde houding, aan een scepsis die overal vraagtekens bij plaatst. Bij Schlegel is ironie eerder verwant met de positieve houding die Thomas Mann ‘welwillende twijfel’ noemde: een houding die zelfs aan het ongelofelijke het voordeel van de twijfel geeft. Zijn ironie lijkt op de ‘verwondering’ van Cornelis Verhoeven: op de bereidheid van het denken om zichzelf voortdurend te (laten) verrassen en te verbazen, op de bereidheid om ieder bereikt eindpunt van het denken te beschouwen als het beginpunt van nieuwe vragen, op het vermogen om alles steeds weer vanuit een andere gezichtshoek te bekijken en ten slotte op het nederige besef dat niemand de waarheid in pacht heeft.
Meerdere lichtbronnen
Bij Schlegel is niets alleen maar wat het lijkt. Iets verwijst altijd naar het andere en vreemde, naar datgene wat erin schuilgaat of naar wat dit iets juist overstijgt. Daardoor komt er nooit een einde aan het denken en dichten. Daarom is denken en dichten ook een kwestie van dialoog, van het naast elkaar leggen van zienswijzen. Daarom ook zijn de verschillende, elkaar aanvullende manieren om de werkelijkheid te benaderen onontbeerlijk: de poëzie, het denken, de moraal, de religie. Een mens heeft meerdere lichtbronnen nodig. Om deze rijke en complexe opvatting van ironie als meerdimensionaliteit gaat het bij de romanticus.
Schijn bedriegt
Tegen deze achtergrond roept het feit, dat Schlegel op het einde van zijn loopbaan zo verbeten katholiek werd, inderdaad ontzetting op. Waar was de ironicus gebleven? Schijn bedriegt. De ‘late Schlegel’ was geen eendimensionale fanaticus. Juist in zijn katholieke fase schreef hij brandend actuele zinnen als: “Zonder poëzie wordt de religie duister en vals en boosaardig. Zonder filosofie wordt zij losbandig en keert zij zich tegen zichzelf.” “In een religie zonder moraal komen kwade krachten in de mens naar boven.” Met andere woorden: de religie is niet iets absoluuts. Ook zij heeft het ironische samenspel nodig met andere krachten. Alleen als zij zichzelf niet voor vol aanziet, is de religie serieus te nemen.