Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. “Het is de schuld van de mensen hier, dat ik zit te vreten."

Door Paulien van Bohemen

“Ik ga deze niet helemáál opeten, hoor. Hooguit de helft. De rest is voor jou.” Ze zit in het restaurant van het woonzorgcentrum met voor zich een flinke punt appeltaart.

“Even proeven of deze net zo lekker is als die chocoladebol van gisteren. Ja, heerlijk.”

Ze legt haar vorkje neer, leunt voorover en fluistert: “Ik was altijd slank, dat vond Jan prachtig aan mij. Sinds hij dood is, ben ik al bijna twee kledingmaten aangekomen.” Opnieuw steekt ze haar vorkje in het gebak en neemt een hap. “Ik voel me zo leeg”, zegt ze met volle mond.

Terwijl ze verder eet, lopen haar ogen langzaam vol. “Het ligt niet aan mij”, smakt ze. “Het is de schuld van de mensen hier, dat ik zit te vreten. Tot ongeveer drie weken na Jans dood hebben ze beleefd gevraagd hoe het met me gaat. Nu zeggen ze alleen dat ik het zo goed doe. Of ze zwaaien van een afstandje.”

Ze slikt en kijkt om zich heen. “Ik ben hier toch niet de eerste weduwe?” Ze vloekt binnensmonds. “Als geen mens mij wil troosten moet een taartje dat maar doen.” Ze laat het vorkje kletteren op het bordje, pakt het bijgeleverde blauwe servetje en snuit luidruchtig haar neus. Twee vrouwen een tafeltje verderop kijken haar kant op.

“Elk mens zou verplicht les moet krijgen in hoe je omgaat met de rouwende medemens”, zegt ze. “Les één: hou op met dat stomme gezwaai en vraag gewoon eens hoe het gaat.” Ze frommelt het servetje achter de band van haar rok. “Les twee: zeg nooit, dat iemand sterk is en ‘het zo goed doet’.” Ze maakt daarbij met haar beide wijs- en middelvingers aanhalingstekens in de lucht. “Ik ben niet sterk, ik ben momenteel op mijn allerzwakst.”

Ze schrokt de rest van de appelpunt op, tovert het verfrommelde servet weer tevoorschijn en veegt ermee haar lippen af. Ze kijkt naar haar bordje. “O, god, heb ik toch weer alles opgegeten, ik barst nog eens uit mijn voegen.” Ze schudt haar hoofd. “Het is maar goed, dat Jan dood is. Ik zou me doodschamen als ie me zo zou zien.”

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.