De eerste lezing van Aswoensdag volgens het lezingenrooster van de Rooms-Katholieke Kerk is een passage uit de profeet Joël. Deze passage begint als volgt: "Zo spreekt de Ene: Keer u om naar Mij met heel uw hart, vastend, wenend en rouwend. Scheur uw hart en niet uw kleren" (Joël 2,12-13). Erik Borgman overweegt wat deze oproep van de profeet betekent te midden van de COVID-19 pandemie.
Door Erik Borgman
Waarom zou je eigenlijk je kleren scheuren? In de Joodse traditie is het een teken van rouw, tot op de dag van vandaag. En waarom zou je as op je hoofd strooien? Aan het begin van het Bijbelboek Job staat dat zijn vrienden, nadat Job alles wat hem lief is, is afgenomen, van zijn goederen tot zijn huis en zijn kinderen, hun kleren scheuren en stof boven hun hoofd omhoog werpen en zeven dagen en nachten bij hem op de grond gaan zitten (Job 2,12-13). Zij delen zijn ellende. Zij identificeren zich ermee. Zij zien dat het een zootje is en zij maken zichzelf deel van dat zootje: vies en kapot.
Gescheurde kleren zijn er een teken van dat de heelheid geschonden is, het leven gebroken. In deze zin zijn de gescheurde broeken die vandaag de dag zo in de mode zijn te lezen als een teken van de tijd. Ze getuigen ervan dat onze wereld gebroken is en wij met haar. Wie zijn kleren scheurt, die geeft zijn ellende toe, die verbindt zich met de chaos die zij of hij ziet oprukken, die zijn omgeving en zijn leven is binnengedrongen en het overneemt. Wie zijn hart scheurt, die zegt dus al helemaal: ik ben verslagen, ik heb niets meer te verdedigen, alle wapens zijn mij uit handen geslagen; ik weet het ook niet meer.
Inzicht
De profeet Joël is ervan overtuigd dat God dit wil: dat wij ons hart scheuren. Niet omdat God met welgevallen naar onze ellende kijkt, niet omdat God zou gedijen bij onze machteloosheid, maar omdat toegeven dat het leven zoals we het leiden een zootje is, van inzicht getuigt. De velen onder ons die burn-out of diep overspannen zijn geweest, die weten dat zolang je nog probeert de zaken beter te organiseren, je agenda strenger te bewaken, eerder te beginnen en langer door te gaan en wat ontspanningsoefeningen tussendoor te doen, je er nog niet bent - zij hebben aan de lijve ervaren dat dit niet volstaat.
Zolang je niet tot jezelf hebt kunnen toelaten dat het zo echt niet langer kan, ben je de weg naar herstel nog niet ingeslagen. Sterker, dan ben je nog niet begonnen echt naar die weg te zoeken. Wie zijn kleren scheurt, maar vooral wie zijn hart scheurt, die begint met zoeken naar de weg van het leven. Omdat de weg die zij of hij tot dan toe ging blijkt dood te lopen.
Droom
En wat zijn ze het afgelopen jaar doodgelopen, onze tot dan toe gebruikelijke wegen! En wat waren we traag om onze kleren te scheuren, laat staan ons hart! Toen het coronavirus zijn kop begon op te steken, ongeveer een jaar geleden, stelden we de dingen hooguit een paar maanden uit en wat later tilden wij het over de zomer heen. We noemden anderhalve meter afstand houden ‘het nieuwe normaal’, alsof iets normaal noemen iets normaal kan laten voelen en dragelijk maakt.
Op onbewaakte momenten zaten we met de handen in het haar, maar we lieten elkaar dat vooral niet merken en we wilden het van elkaar vooral niet merken. De een vond misschien dat de ander overdreef en de ander dat de een te nonchalant was, maar zagen we van elkaar, zagen we van onszelf dat we onzeker waren, onzeker zijn? Konden wij het aan dat anderen het misschien ook niet wisten, dat ook onze regering het niet wist en dat ook de wetenschappers het niet weten?
In ieder geval stelden wij onszelf niet de vraag hoe wij moesten leven, onder het corona-regime. We droomden ervan hoe wij straks weer zouden kunnen leven. We hielden onze adem in, en doen dat nog steeds, denk ik. En wij houden onze blik gericht op onze droom: een leven na COVID dat zal zijn alsof er nooit een COVID-pandemie is geweest.
Afgoden
"Kinderen, pas op voor afgoden", staat in het voorlaatste vers van de eerste brief van de apostel Johannes (1 Johannes 5,21). De gemeenschap waartoe deze brief zich richt, staat onder grote druk. Er is vervolging van buitenaf en er is tweespalt en conflict van binnenuit. Het is dan heel verleidelijk om op zoek te gaan naar rotsvaste regels - en vervolgens natuurlijk elkaar de tent uit te vechten over die regels. Dat zijn afgoden, zegt Johannes. Daarmee geeft je absolute macht en zeggenschap aan wat dat niet verdient.
Daartegenover stelt Johannes de ware God, God zoals Hij door Jezus aan het licht is gebracht. Met groot aplomb: "Wie gelooft dat Jezus de Gezalfde is, is uit God geboren", schrijft hij (1 Johannes 5,1) en: Degene die loochent dat Jezus de Gezalfde, de Messias, de Christus is, is een leugenaar en de antichrist (vgl. 1 Johannes 2,22). Levert Johannes zich hier niet zelf over aan een afgod en ruilt hij een levend, zij het misschien tastend geloof niet in voor een gebeitelde belijdenis?
Anti-afgod
Maar Johannes punt is: de God die in Jezus verschijnt, is een anti-afgod! God is liefde, schrijft hij (1 Johannes 4,8 en 16) en God doet ons liefhebben; wij hebben lief omdat hij ons het eerste heeft lief gehad (vers 18). "Wat liefde is", legt Johannes uit, dat hebben wij geleerd van Jezus: Hij heeft zijn leven voor ons gegeven (1 Johannes 3,16). God is zichzelf steeds op het spel zettende liefde, geen hard criterium of vaste leidraad, geen onveranderlijke formule of rotsvaste overtuiging. Gave. Overgave.
Met een schokkende consequentie – en Johannes is niet bang die ook te trekken. "Wat liefde is, hebben wij geleerd van Jezus: Hij heeft zijn leven voor ons gegeven, dus zijn ook wij het verschuldigd ons leven te geven voor onze zusters en broeders." Wij mogen ons niet vastklampen aan dat waarop wij het vermogen projecteren ons overeind te houden als we er maar gehoorzaam aan zijn. Wij moeten ons leven in elkaars handen leggen zoals Jezus zijn leven in onze handen heeft gelegd.
In Gods hand
Dat is je hart scheuren: toegeven, belijden dat je niet anders kunt dan je leven in Gods hand leggen en daarmee in de handen van andere mensen, de handen van de dieren, de planten en de dingen – in zoverre je kunt zeggen dat die handen hebben. Er moeten nieuwe dingen gebeuren, met ons, aan ons en in ons, en misschien zelfs wel door ons, maar het komt niet van ons vandaan. Het komt ook niet van de regels of de structuren, de organisaties en de beleidsorganen waarop wij de macht projecteren die wij ontberen: "Kinderen, pas op voor afgoden."
Het kan en zal alleen maar komen van Gods liefde die zich over ons ontfermt en in ons openbaar wordt. Nog een keer de apostel Johannes: "God is liefde; wie in de liefde woont, woont in God en God is met hem" (1 Joh. 4,16). In de veertig dagen op weg naar Pasen keren wij ons opnieuw naar deze liefde, opdat wij haar opnieuw leren kennen en opnieuw in haar leren geloven.
Stof
In het Bijbelboek Genesis lezen wij dat God de mens boetseerde uit stof dat Hij van de aarde nam, en hem de levensadem in de neus blies. "Zo werd de mens een levend wezen" (Genesis 2,7). De afgelopen tijd hebben wij opnieuw moeten ontdekken hoezeer wij stof van de aarde zijn: kwetsbaar, breekbaar en niet in staat ons eigen leven te behoeden, niet in staat ons eigen leven te vernieuwen. Levend dankzij Gods levengevende adem.
Wij gedenken aan het begin van de veertigdagentijd dat wij stof zijn en tot stof zullen terugkeren. En geroepen zijn om uit stof op te staan.