Een man wordt overvallen door rovers. Ze slaan hem, pakken alles van hem af, en laten hem halfdood in de berm achter. Er passeert een priester die met een grote boog om de man heen loopt. Dan komt er een streekgenoot van de gewonde man langs. Ook hij steekt geen vinger uit naar de man. Alleen een Samaritaan op doorreis, die de arme man daar aan de kant van de weg ziet liggen, krijgt medelijden en doet iets. Ter plekke verzorgt hij de wonden van de man en hij brengt hem op zijn kosten onder in een herberg.