Bij de recente stakingen in het openbaar vervoer gaat het nog eerder om werkdruk dan om inkomen. Het werk is ook zwaarder geworden, veronderstelt Marinus van den Berg. In de omgang met lastige passagiers.
Door Marinus van den Berg
Het is stil in de trein. Er zit nog één reiziger die tegelijk met mij is ingestapt. Ik had de glazen deur achter me voor haar opengehouden. Ze vond dat heel attent. Een nog jong uitziende conducteur komt het vervoersbewijs controleren. Terwijl ik mijn ov-kaart zoek, vraag ik: “Gaat het goed met u?” “Dat vraagt nooit iemand”, reageert hij. Ik zeg dat ik het belangrijk vind dat het ook goed gaat met de ov-medewerkers.
Ik vertel hem dat ik eerder deze dag in een tram zat en zag dat iemand niet incheckte. Hij werd er door de conducteur op aan gesproken, maar dat had geen effect. De conducteur vroeg aan de trambestuurder om niet verder te rijden. Er werd een deur geopend zodat de ‘zwartrijder’ kon uitstappen. Er hing een licht dreigende sfeer in de tram. De gemaande reiziger stapte uit maar niet zonder de conducteur een lichte stomp te geven. Gelukkig geen messteek. “Heel volwassen…”, riep hij de weglopende man nog na. De rit werd hervat.
Incident
Dit zat nog in mijn hoofd toen ik aan de NS-conducteur vroeg: “Gaat het goed met U…..” Ik vraag hem over het tramincident. Is het een groot of klein incident? Maar wie beoordeelt dat? De conducteur betrekt de vrouw die tegelijk met mij was ingestapt bij het gesprek. Zij blijkt een collega te zijn (buiten diensttijd nu). Zij vertelt dat ze een keer bespuugd was. Ze was thuiskomend direct haar gezicht gaan wassen. Niet een maar meerdere keren. “Een week later voelde ik het nog. Het is vaak een stapeling van kleine incidenten en op een dag is de maat vol en trek je het niet meer. Een klein incident kan de laatste druppel zijn.”
Mijn kaart was gecontroleerd en we kwamen aan bij het volgende station. Ze stapten beiden uit na mij nog een goede reis gewenst te hebben.
Ik ging die avond spreken over luisteren, voor vrijwilligers die in een zorgcentrum werken. Een jonge vrouw naast mij in de bus hielp me de juiste uitstaphalte te vinden. Ik was met een andere lijn vertrokken dan geadviseerd. Het was een dag vol met tram, bus en trein en altijd gebeurt er wel iets. ‘Reizen is altijd een beetje avonturieren’, zoals een spreuk van de Vlaamse Bond Zonder Naam dat zegt.
Op het station van Leiden had ik in de wachttijd om weer naar huis te reizen een maaltijd gekocht die je koud kunt eten. Ze zat in mijn rugzak. Het is al rond half elf en ook nu weer stil in de coupé. Ineens staat er een jongeman naast me die zijn hand ophoudt en zegt: “Ik heb honger.” In een flits weet ik geen geld te willen geven. Ik pak mijn rugzak en bied hem mijn maaltijd aan. Hij lijkt het niet te willen. “Zit er varkensvlees in?” hoor ik zeggen. “Nee kip met groente, pasta en een sausje.” Ik zeg nogmaals dat hij dit kan krijgen maar geen geld. Dan neemt hij het aan na nog gevraagd te hebben of ik er ook bestek bij heb.
Afwijzing
In Rotterdam is nog laat de AH open. Ik moet het meest nog terugdenken aan die medewerker van de NS die in haar gezicht gespuugd was. Niet alleen: wat vies, maar ook: wat vernederend en beledigend. Er zit zoveel afwijzing in zo’n incident. Het is geweld. Ze vertelde het alsof het gisteren gebeurd was. Ik deed spontaan een hand voor mijn gezicht, alsof ik mezelf wilde beschermen. Haar verhaal bracht het verhaal van Jezus die bespuugd werd en van al die mensen die dit overkwam en overkomt met elkaar in verbinding.