Dat gelovige mensen gemiddeld gezonder zijn dan ongelovige is overvloedig aangetoond, stelt Lisette Thooft. Bovendien: "Ik geloof ook dat artsen en therapeuten beter zijn in hun werk als ze religieus zijn." Hoe dat zit? Lees hier haar column.
Door Lisette Thooft
Van iemand die het zelf had meegemaakt hoorde ik ooit een verhaal over een wonderbaarlijke genezing. Deze vrouw had als kind een uitbraak van wratten op haar vingers en handen gekregen die niet weg te werken waren door de dokter, wat hij ook deed. Ook behandelingen in het ziekenhuis hadden geen resultaat. Dit was in Limburg, een halve eeuw geleden inmiddels, en in het ziekenhuis gaf iemand hen uiteindelijk de raad om naar een gebedsgenezeres te gaan in de buurt, die bekend stond om haar genezingen.
Ze ging, met haar ouders. De gebedsgenezeres was een oudere vrouw die alleen woonde in een klein arbeidershuisje. “Zeg in drie dagen honderd weesgegroetjes”, was haar opdracht aan het kind. “Dan zijn je wratten weg.” De familie was niet katholiek, laat staan gelovig, en ze moesten de tekst opzoeken. Daarna ging het kind braaf weesgegroetjes opzeggen, al turvend.
Op de vierde dag gaf ze bij het wakker worden een luide gil: alle wratten waren van haar vingers gerold en lagen in bed. Haar handen waren gaaf en glad.
“En tóch geloof ik niet in God”, zei deze vrouw tegen mij nadat ze me dit verteld had. “Ooit heb ik het op het strand heel hard in de wind geschreeuwd: IK GELOOF NIET IN GOD! En ik dacht: als die wratten nou alsnog terugkomen dan zal ik van mening veranderen, maar de wratten bleven weg.”
Kennelijk was ze eventueel bereid in een god te geloven als die maar wraakzuchtig genoeg was? Wonderlijk.
Enfin.
Gezonder
Ik geloof wel in God, en in gebedsgenezing, en natuurlijk is er al overvloedig aangetoond dat gelovige mensen gezonder zijn dan ongelovige, maar ik geloof ook dat artsen en therapeuten beter zijn in hun werk als ze religieus zijn.
Waarom?
Omdat je dan jezelf als therapeut ertussenuit haalt. Je denkt niet meer: ik ga deze persoon beter maken, maar je denkt: ik doe mijn best en als God het wil, kan deze persoon beter worden.
Daarmee breng je het proces naar een hoger niveau, een veld van godsvertrouwen. Dat ontspant. En in ontspanning gaat alles beter.
Zelf zeg ik vaak in mezelf het Jezus-gebed terwijl ik iemand aan het masseren ben in mijn rebalancing-praktijk. Vooral bij mensen die heel erg vast zitten, die hun lichaam al zo lang en chronisch aanspannen dat het een hopeloze onderneming lijkt.
Niets hopen
Ik ‘mag’ trouwens als therapeut niets hopen, dat is ons uitgebreid uitgelegd in de opleiding: zodra ik een verwachting heb of een verlangen koester dat mijn cliënt verandert, wordt het lastiger voor die cliënt om iets in zichzelf te veranderen. Dan staat er druk op, dan is de cliënt niet meer vrij om zichzelf te zijn, zijn eigen weg te gaan. Het wordt ook wel de neutrale houding genoemd en die is alleen maar aan te leren door ervaring, fouten maken en bewustwording.
Ik schreef er ooit een blog over: Wat wil mijn hand me vertellen? – Lisette Thooft (Verheugd te kunnen melden dat mijn CTS is genezen. Zonder operatie. En mijn praktijk bloeit.)
Dit ben ik kennelijk aan het leren: hoe minder ik geloof dat ik zelf doe, en hoe meer ik overlaat aan God (of aan het leven zelf, de Tao, de Weg van de Hemel, noem het hoe je wilt), hoe beter het gaat met mij en ook met mijn cliënten.
Die vrouw die als kind in Limburg van haar wratten afkwam met Maria’s hulp, vertelde ook nog dat ze destijds waren teruggegaan naar de gebedsgenezeres en haar hadden bedankt, en geld hadden aangeboden. Maar dat had de gebedsgenezeres resoluut afgewezen.
Zouden we in een geef-economie nog beter genezen? Vast wel. Maar ja, dat is nog verre toekomstmuziek. Voorlopig zijn we blij met alle hemelse hulp die voorhanden is.