Veel bisdommen (maar niet alle) voeren een centralisatiebeleid: kerkgebouwen gaan dicht, geloofsgemeenschappen worden opgeheven. Slechts een handje vol parochianen weet het nieuwe eucharistisch centrum - vaak op tamelijk grote afstand van waar men woont - te vinden. Waarom laat de kerk zoveel van haar (vaak oudere) leden in de kou staan, vraagt Gerard Zuidberg zich af. Hij pleit voor een ‘omdenken’: denk niet vanuit het negatieve, ga het gesprek aan met betrokkenen, zoek kleiner ruimtes in de buurt, ga samenwerken met protestantse gemeenten, houd andersoortige vieringen. De Bisdommen Groningen en Roermond bewijzen dat het anders kan.
Door Gerard Zuidberg
In haar laatste boek Winter in Glosterhuis beschrijft Vonne van der Meer de weg die twee totaal verschillende broers in hun leven gaan. Ze hebben allebei een grote erfenis gekregen met de opdracht om er iets goeds mee te doen. De een gaat het goed, de ander worstelt om er echt iets van te maken. Een kerntekst die als een leidraad door alle beschrijvingen heen loopt, luidt: “Wie steeds maar hoort dat hij deel uitmaakt van een plaag, gaat dromen van zijn eigen einde”. Met ‘plaag’ bedoelt van der Meer alle verhalen over mislukkingen, in de trant van "zie je wel, het lukt toch niet”. Dus wie alsmaar zijn oren laat hangen naar negatieve verhalen, pessimisme, cynisch gepraat over alles wat mis is in onze wereld, die werkt in feite mee aan zijn eigen ondergang.
De teloorgang van dorpskerken
Ik zag het gebeuren in een recente documentaire van Kruispunt TV over de teloorgang van dorpskerken in de Gelderse Achterhoek. De pastoor die de leiding heeft over een grote gefuseerde parochie, zegt: “We moeten wel jullie kerken sluiten, omdat jullie als ouderen het zelf niet meer redden om als dorpsgemeenschap gelovig voort te bestaan. Jullie zijn te oud, en te kwetsbaar. En ik als jullie pastoor heb de opdracht om te waken over de voortgang van de geloofstraditie.”
Dus, zo is de conclusie: omdat jullie het niet meer kunnen, is er maar één mogelijkheid: jullie kerk gaat dicht, de enige plek die nu overblijft is de centrale grote kerk verderop, het zogenaamde eucharistisch centrum. Daar kan de pastoor tenminste zorgen dat de geloofstraditie verder gaat. Tijdens de uitzending zag ik hoe gespannen de betreffende pastoor zijn boodschap vol overtuiging probeerde over te brengen. Misschien hing dat ook samen met zijn overtuiging dat hij het vooral als een persoonlijke opdracht heeft meegekregen. Regelmatig was er in de uitzending dan ook sprake van “ik moet”, “ik heb de opdracht”.
Het viel me op hoe het merendeel van de parochianen bij het horen van deze boodschap lijdzaam en passief deze ontwikkelingen over zich heen liet gaan. “Het is nu eenmaal zo, dit zal wel het beste zijn, wij zijn te oud”.
Wie zijn oren laat hangen naar negatieve verhalen….
Hoe gaat het met jullie?
Kort na zijn aantreden als nieuwe bisschop van Poitiers in Frankrijk nam Albert Rouet zich voor om eerst maar eens alle dorpen in zijn bisdom te gaan bezoeken. Hij nam contact op met vertegenwoordigers van de gemeente en van de parochie en kondigde zijn voornemen aan om hen te komen bezoeken. De eerste reactie van de dorpelingen was argwanend: U komt ons zeker vertellen dat ook de parochiekerk gesloten gaat worden. Alle maatschappelijke en economische instanties, scholen en winkels zijn al opgeheven en weggetrokken. Dus nu ook de kerk?
De bisschop reageerde nuchter en bescheiden: Neen, ik wilde met jullie eens komen praten over de vraag hoe het met jullie gaat, hoe jullie naar je toekomst kijken. En misschien kunnen we samen bekijken of en hoe we elkaar kunnen helpen. Hoe zijn jullie er aan toe, waar zijn jullie goed in, waar ligt jullie kwetsbaarheid? En wat zouden jullie zelf graag willen en kunnen?
Het bezoek van de bisschop werd ervaren als een weldadig moment. Mensen, zelfs in de meest afgelegen dorpen, voelden zich erkend, bemoedigd. Ze waren zich zeer wel bewust van de ernst van de situatie: we worden allemaal oud, de jongeren zijn merendeel weggetrokken, en misschien redden we het niet met ons kerkgebouw, en moeten we alles nog eens opnieuw kritisch bekijken op de vraag of onze parochie toekomst heeft zoals we dat zo graag zouden willen. Maar we tellen mee, zijn belangrijk genoeg om mee te denken over en mee te werken aan een nieuwe toekomst.
De Pijn van de vernedering
Wat is de kern van de pijn van parochianen die zoals in de Achterhoek te horen kregen dat hun kerkgebouw gesloten gaat worden? Ik krijg de indruk dat veel parochianen zich vernederd en afgeschreven voelen. Er wordt over en zonder hen beslist, hoezeer er ook pogingen worden gedaan om dat te verdoezelen. Wanneer je niet echt in het gesprek betrokken wordt, laat staan serieus genomen, dan krijgt men het gevoel niet meer mee te tellen. Het is vooral de ervaring: we zijn te oud, we zijn zelf niet in staat op onze plek ons geloof met elkaar te delen en te vieren. Parochianen worden weer afhankelijk van een beleid waar ze weinig of niets over te vertellen hebben. Daar zijn ze trouwens te oud voor.
Natuurlijk gaat het hier om mensen die oud en bejaard zijn. Mensen die te maken krijgen met toenemend lichamelijk en soms geestelijk gebrek. Daarbij kan echter de gedachte ontstaan: waar hebben we het allemaal voor gedaan? Was het dan allemaal maar amateuristisch, te gewoon, te dorps? Zijn we dan voor niets generaties lang met elkaar opgetrokken, hebben we dan voor niets zo nu en dan ons best gedaan om in ons dorp, en soms verder op, iets te betekenen voor de zwakkeren en kwetsbare mensen?
Veel ouder wordende parochianen voelen zich hierin weinig gesteund door hun kinderen en kleinkinderen. Die hebben al lang hun eigen weg gekozen, vaak los van de kerk van hun jeugd. Ze zullen, in de meeste gevallen, hun ouders en grootouders van harte gunnen om betrokken te blijven bij de kerk, maar daar blijft het dan bij.
Vervreemding en zoeken van een eigen weg
Vernedering, weggeschoven worden, werkt vervreemding in de hand. Het is nu al duidelijk dat bijna 80 tot 90 procent van de parochianen, wier kerkgebouw gesloten is, niet meer kerkbetrokken blijft. Slechts een kleine groep zal de weg vinden naar het eucharistisch centrum, de grote kerk op tamelijk grote afstand van het dorp waar men woont en leeft. Dit heeft ook tot gevolg dat velen hun kerkbijdrage verminderen of zelfs helemaal opschorten. Merkwaardig: fusie en centralisatie met het doel het voortbestaan van de brede geloofsgemeenschap te waarborgen, werken het tegendeel in de hand. De vrees voor de plaag van het teruglopen van de financien gaat in vervulling.
Een aantal parochianen zoekt op zondagmorgen aansluiting bij de eucharistieuitzendingen van de KRO, een enkeling voelt zich tot haar of zijn verrassing aangesproken door de programma’s van de IKON. Een enkele dorpsgemeenschap is nog sterk genoeg om in verzet te gaan tegen de maatregelen van het parochiebestuur en de pastoor en zoekt een eigen weg. Soms bibberend en onzeker: hoe zullen we het samen redden?
De kernvraag
Hoe wordt tegen de achtergrond van het pastoraal beleid in het aartsbisdom (in grote tegenstelling met de bisdommen Groningen en Roermond) de voortgang van de geloofstraditie gediend? Is de voortgang van de geloofstraditie in wezen afhankelijk van een centrum gerichte beweging? Wat is de kwetsbare en krakkemikkige dorpspraktijk dan nog waard? Is centralisatie, de beweging naar het zogenaamde middelpunt, waar de kleiner wordende dorpse geloofsgemeenschappen van afhankelijk worden, het antwoord? Het beleid zet al in met het verbod om in het dorp de eucharistie en andere sacramenten te vieren. Dat kan al een teken zijn van de gedachte dat op een kwetsbare, klein geworden plek geen gedachtenis meer gevierd kan worden van leven, dood en verrijzenis van Jezus.
Het is zondermeer begrijpelijk dat een pastoor zich zorgen maakt over de voortgang van de geloofstraditie. Het is alleen de vraag in welke richting hij dan kijkt en luistert.
Een centraal geloofsgegeven
Geloven in Gods nabijheid, geloven in de liefde van de Barmhartige, wordt gevoed, kritisch bevraagd, vernieuwd op de plaats waar mensen wonen, leven en werken. Nergens anders. Deze plek hoeft niet alleen gezocht te worden in het dorp of de wijk waar men leeft. Met ‘plek’ bedoel ik die ruimte waar werkelijk het leven gevoed, gedeeld en bevraagd wordt. Met name de interpersoonlijke relatiesfeer, de dagelijkse omgang met wat er in de omgeving gebeurt, de confrontatie met maatschappelijk en politiek ingrijpende gebeurtenissen (denk aan de komst van een centrum voor vluchtelingen), de onderlinge aandacht zijn de bodem voor een al of niet actief geloofsleven.
Voor velen zijn natuurlijk hierbij het ouder worden, het in toenemende mate te maken krijgen met ziekte, gebrek in het sociale verkeer van grote invloed op de inhoudelijke geloofsbeleving. Tot in de kleinste hoeken van het dorp zal de alom groeiende vervreemding, de twijfel en onzekerheid over Gods nabijheid doorwerken in het persoonlijk leven van ouderen.
Maar – ik zeg het met nadruk – hier gebeurt het. Net zo goed als op de plek waar gelovigen samen komen in het eucharistisch centrum. De geloofstraditie wordt zichtbaar en voelbaar op de plekken waar geloof geleefd, bevraagd, ondermijnd en vernieuwd kan worden. Dat kan nooit buiten het dagelijks leven van mensen om. Waar twee of drie in mijn Naam verenigd zijn… Waar mensen zich kritisch laten bevragen door de Thora en het Evangelie in hun midden, daar worden sporen van God zichtbaar.
Tegen de achtergrond van het huidige bisdombeleid vraag ik me af of de nu aangewezen plekken (de grote kerken, centrum gerichte gefuseerde parochies), de enige vruchtbare ruimte kunnen zijn of misschien kunnen worden voor de voortgang van de geloofstraditie. Ik vrees niet of nauwelijks.
Eucharistie als 'afhaalpunt'
Een ernstig punt vind ik het volgende. Wanneer een betrekkelijk kleine groep gelovigen uit het dorp de weg vindt naar het eucharistisch centrum en daar de liturgie van de zondag probeert mee te vieren, ontstaat het risico dat meevieren iets wordt als ‘halen’ in plaats van zich invoegen in de gemeenschap en delen met de anderen. In de praktijk blijkt het nogal moeilijk te zijn om als dorpelingen zich echt verbonden te weten met de groep die zich al langer genesteld heeft in het eucharistisch centrum.
Liturgie wordt een soort ‘afhaalcentrum’. Het dreigt iets te worden van de vroegere zondagsmis: mensen kwamen de communie halen zonder zich in te voegen in de gemeenschap. Het werd al zichtbaar in de wijze waarop na de paasnacht vanuit de dorpen de paaskaars afgehaald moest worden. Het is niet geoorloofd om op de eigen plek de paaskaars binnen de dorpsgemeenschap te wijden en tijdens de gemeenschapsviering in het midden te plaatsen. Liturgie als ‘afhaalcentrum’ krijgt bovendien nog meer nadruk door de strikte regelgeving over wat wel en wat niet mag in de viering van de eucharistie. Is de eucharistie niet armer en leger geworden door het feit dat bijvoorbeeld het tafelgebed niet meer samen gezongen kan en mag worden? De vormgeving en regelgeving hebben tot gevolg dat gelovigen eerder iets bijwonen en op afstand volgen dan dat het een gemeentegebeuren is, waarin iedere aanwezige een actieve rol toebedeeld is. Niet alleen de afstand tussen leven in het dorp en het bijwonen van de eucharistie in de grote kerk, maar ook de vormgeving zelf van de zondagsliturgie roept afstand en passiviteit op.
Wordt hiermee de voortgang van de geloofstraditie gediend?
Het loskoppelen van de diaconie
Er is een tweede ernstig probleem aan het ontstaan: de invulling van de diaconie. Hoe krijgt de diaconie plaatselijk handen en voeten wanneer de band met de viering van de plaatselijke gemeente verbroken wordt?
In een boeiende bijdrage van de theoloog Guus Timmerman wordt nagedacht over de verbinding tussen eucharistie en diaconie. Daarbij oriënteert Timmerman zich op de viering van Witte Donderdag. De viering van de gedachtenis, de maaltijd wordt verbonden met de dienst van de voetwassing. Eucharistie en dienst gaan wezenlijk samen. Beide momenten vinden plaats in een zeer kwetsbare context: angst, verraad, lijden en dood bepalen de sfeer waarin de leerlingen met Jezus verbonden zijn. Maar juist in die kwetsbare context worden hoopvolle tekenen gedeeld: tekenen van diepe verbondenheid en dienstbaarheid: toewending tot de medemens en toewending tot God. Die innerlijke verbinding behoort, aldus Timmerman, tot het hart van het christelijk geloof.
Zijn bijdrage wordt vooral spannend wanneer hij zijn droom uitspreekt: “Mijn droom is dat op de plekken waar aan gemeenschap wordt gebouwd doordat mensen hun kwetsbaarheid en hun bekommernis om elkaar inbrengen, dat daar ook eucharistie gevierd wordt en wel zo, dat dat de diaconie ten goede komt, en andersom, ook het eucharistie vieren ten goede komt. Eucharistie mag wat mij betreft best worden gevierd in ‘eucharistische centra’, als ze ook maar wordt gevierd in de marge, in de periferie, daar waar het binnenkerkelijke en buitenkerkelijke elkaar raken. (……) Het is met het licht van het geloof dat we in de arme Christus herkennen, in een armzalig stukje brood het Lichaam van Christus en in onze gebrekkige lokale gemeenschap de kerk van Christus, of, preciezer gezegd: de plek waar de kerk van Christus aanwezig en werkzaam is, tot heil van ons, mensen, en onze wereld” (blz. 28).
Ik neem aan dat in plaats van, maar dan in verbondenheid met de eucharistie ook een woord- en communieviering mogelijk is. En waarom zou een dienst van woord en gebed niet even vruchtbaar zijn? In welke vorm dan ook de gedachtenis wordt gevierd: viering en diaconie “leven van elkaar: het is dezelfde tafel en dezelfde maaltijd” (blz. 28)
Ga een open gesprek aan
Evenals de bisschop van Poitiers gaat Gerard de Korte op bezoek bij de gelovigen van zijn bisdom en gaat een open gesprek aan over mogelijkheden en onmogelijkheden van behoud van kerken en daarmee van de locale geloofsgemeenschappen. Noch hij noch velen in zijn bisdom denken dat het makkelijk is om de toekomst te waarborgen. Praktisch iedereen weet dat het ernst is. Maar ernst betekent nog niet het einde van alle mogelijkheden. Wanneer een kerkgebouw niet langer gehandhaafd kan blijven, zoek dan, aldus de bisschop, naar alternatieven: is er verbinding met de protestantse gemeente mogelijk, is er een kleinere behuizing mogelijk, is er een goede samenwerking mogelijk met het nabije dorp, waar men beschikt over een goede mogelijkheid samen te gaan?
Waar het vooral op neer komt is de bereidheid tot open overleg op grond van het vertrouwen dat gelovigen op de plek waar geleefd en gewerkt wordt, zelf verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen. Waarom zou pastoraal leiderschap niet echt gedeeld kunnen worden?
Verbinding met de wereldkerk
Wordt de band met de wereldkerk bij voorkeur mogelijk door een beleid waarin slechts op enkele plaatsen (de eucharistische centra) de eucharistie gevierd mag worden en daar bij uitstek het gewijde ambt zichtbaar wordt? De indruk wordt minstens gewekt dat waar de priester is, de kerk zichtbaar wordt. Die indruk krijg ik bij de uitspraak van de pastoor in de Achterhoek: “Ik moet, ik heb de verantwoordelijkheid en de opdracht om de geloofstraditie te redden”.
Men zou de beweging naar het zogenaamde centrum ook om kunnen draaien: wanneer het ambt zich verbindt met de zogenaamde periferie, wanneer de priester niet bij voorbaat gebonden is aan de centrale kerk, maar zich verbindt met de diverse locale geloofsgemeenschappen, daar wordt minstens iets zichtbaar van de wereldkerk. Een missionaire kerk, waarbij het ambt zich verbindt met de periferie, maakt even goed der band met de wereldkerk zichtbaar. Is dat ook de achtergrond van de uitspraak van bisschop Wiertz van Roermond: “Het laatste wat we moeten doen, is het sluiten van dorpskerken”?
Ik kan heel goed afronden met een uitspraak van buurtpastor Titus Schlatmann: “Een grote bron van geloof en levensvreugde is voor mij de verwondering om de mensen met wie ik leef en werk. Bij iedereen, maar juist ook bij de mensen bij wie niet alles op rolletjes loopt en die veel te incasseren hebben, kan ik genieten van humor, hun lachen, hun creativiteit en strijdlust om hun bestaan, hun verlangen naar geluk, ondanks al hun tegenslag of klunzigheid” (Jaarverslag Stichting Buurtpastoraat Utrecht 2014. Blz. 37). Of anders gezegd: Zonder arme mensen kun je Gods koninkrijk niet vinden (Frank Mulder in Volzin mei 2015, blz. 9).