Recent verscheen 'Bloedboek' van Dimitri Verhulst, een herschrijving van teksten uit de eerste vijf Bijbelboeken. In enkele interviews ter promotie van zijn geesteskind maakte Verhulst het nogal bont. Hij beweerde dat de Bijbel een handleiding is voor genocide, net zo verderfelijk als Hitlers Mein Kampf, en dat de God van het Oude Testament (let wel: dat is de hele Joodse Bijbel) een fascist is, een mensenrechtenschender van het ergste soort. Verhulst doet geen recht aan de Bijbel en aan de rollen die daar aan God worden toegeschreven, stelt bijbelwetenschapper Wim Weren. En met zijn overdreven interpretaties haalt hij zijn eigen boek flink onderuit.
Door Wim Weren
Bijbelse stof hergebruiken, daar is niets mis mee. Prachtige voorbeelden daarvan zijn Het verhaal gaat… van Nico ter Linden en De Bijbel voor ongelovigen van Guus Kuijer. Ook rabbijnen, dominees en priesters doen in hun preken vaak niet anders. Kinderbijbels werken volgens hetzelfde procedé. Ook in bredere zin fungeert de Bijbel als een bron van inspiratie voor de creatie van nieuwe teksten. Denk maar aan Thomas Mann of Dostojewski. Wie met de Bijbel de kachel wil aanmaken, kan er zeker de helft van de moderne literatuur maar het beste achteraan proppen, zo vol zit die met verwijzingen naar de Bijbel.
Verhulst doet dus niets nieuws. En hij is er ook geknipt voor, want hij is een meesterverteller met een rijke woordenschat. Maar hoe gaat hij in zijn Bloedboek eigenlijk te werk? Zoals de titel van zijn boek al aangeeft, presenteert hij de Bijbel als een verzameling van teksten waarin veel bloed vergoten wordt en grof geweld de boventoon voert. Hij heeft een uitgesproken voorkeur voor teksten waarin religie, seks en geweld een gevaarlijk mengsel vormen. Terwijl de Bijbel – zonder preuts te zijn – tamelijk terughoudend spreekt over seks, heeft Verhulst er een handje van om dergelijke teksten flink aan te dikken, tot op het pornografische af. Lees bij wijze van voorbeeld wat hij te vertellen heeft over Lot en zijn dochters (Genesis 19:30-38) en over het raadselachtige verhaal in Exodus 4:24-26, waarin het in de Hebreeuwse tekst verre van duidelijk is wie wie is. Of wat hij allemaal niet weet te brouwen van de ene zin uit Deuteronomium 25:11-12 over een vrouw die zich mengt in een vechtpartij van haar echtgenoot met een andere man. De fantasie van Verhulst is hier volledig op hol geslagen.
Nu is het geen kunst om een stel leefregels uit de Bijbel bij elkaar te sprokkelen die ons barbaars in de oren klinken. Het venijnige van Verhulst is dat hij doet alsof zelfs de meest bizarre regels nog altijd van kracht zijn voor mensen (o zielenpoten!) die de Bijbel nog niet hebben afgeschreven. Maar dat valt alleen maar vol te houden als je de meest elementaire regels van Bijbelexegese aan je laars lapt. Eerst en vooral is er de gouden stelregel dat je teksten uit het verleden moet zien te begrijpen vanuit hun eigen historische setting. Wat hadden oude teksten te zeggen aan mensen van toen? Welke functie vervulden ze binnen de toenmalige samenleving en cultuur? En verder, welk licht valt er op woorden en zinnen als ze niet uit hun verband worden gerukt maar gelezen worden binnen hun literaire context? En legt het literaire genre van een tekst niet veel gewicht in de schaal? Iedereen weet toch dat je een gebruiksaanwijzing heel anders moet lezen dan een liefdesgedicht.
Dergelijke vragen spelen bij Verhulst geen rol. Hij legt de Bijbel graag een boodschap in de mond die zo gruwelijk is dat hedendaagse mensen er zich vol walging van af zullen keren. Wat de Bijbel te vertellen heeft, trekt hij graag in het belachelijke. Zijn Bloedboek zit vol met bijtende spot en getuigt van weinig respect voor gelovigen die uit de schatkamer van de Schrift inspiratie putten voor hoogstaande manieren van leven en geloven.
De ‘Israelezen’
Enkele voorbeelden kunnen zijn werkwijze verduidelijken. Met de term ‘Israelezen’ duidt Verhulst de nazaten aan van Jakob, die na zijn gevecht met een onbekende in de rivier de Jabbok de naam Israël krijgt. In de Bijbel is Israël Gods lievelingsvolk, dat hij nooit laat vallen. Vaak is Israël daar een pars pro toto, een deel dat staat voor het geheel. Dat wil zeggen dat in de particuliere lotgevallen van dit ene volk waarden aan het licht komen die van universele betekenis zijn, zoals naastenliefde, liefde voor vreemdelingen, zorg voor armen en verdrukten, voor weduwen en wezen, en zich inzetten voor een betere wereld vol vrede en gerechtigheid.
Verhulst maakt daar korte metten mee. Hij laat Mozes het volgende zeggen: ‘Wij waren het uitverkoren volk, de bobo’s en de bigshots van het gehele mensdom …’. Dat wordt heel negatief ingekleurd: de Israelezen krijgen kinderen aan de lopende band, zij zijn ‘het superieure volk’ dat ‘raszuiver’ is en gekenmerkt wordt door zijn ‘übermenschelijkheid’. Zij worden gedreven door slogans als ‘bevel is bevel’ en ‘eigen volk eerst’. Na hun bevrijding uit Egypte keren zij ‘Heim ins Reich’, waar zij zich afkeren van ‘de andersdenkenden, de andersetenden en de anderslulligen’. Door het beloofde land te beschrijven als ‘de westelijke Jordaanoever’ en ‘bezet gebied’ maakt Verhulst de Bijbel tot een boek dat de huidige vijandige acties van Israeli’s tegen Palestijnen moet legitimeren.
Deze uitspraken getuigen van een aversie tegen Joden en het jodendom. Ze leggen de identiteit van het Joodse volk vast zonder te rade te gaan bij omschrijvingen die Joden van zichzelf geven. Integendeel, ze gebruiken de Hebreeuwse Bijbel tegen de Joden en brengen de Joodse traditie in diskrediet. Ook al zal Verhulst dat ten stelligste ontkennen, zijn Bloedboek zet aan tot haat en minachting voor de Joden als volk, en heeft dus een hang naar antisemitisme. Extra pijnlijk is dat juist kreten die in de Tweede Wereldoorlog geleid hebben tot een ware genocide, nu aan de ‘Israelezen’ zelf worden toegedicht. Bij dit alles rijst de vraag of er dan helemaal geen ethische grenzen zijn waaraan ook schrijvers als Verhulst zich gebonden zouden moeten weten.
Isenwasenzal
Een vondst is dat God hier ‘Isenwasenzal’ heet en zo het heden, het verleden en de toekomst omspant. Deze naam valt haast niet uit te spreken en speelt met het werkwoord ‘zijn’, zoals dat ook het geval is met de godsnaam Jhwh.
Maar ook de naam Isenwasenzal wordt door Verhulst misbruikt. Voor hem is en was en zal God altijd de eigenlijke boosdoener zijn, ‘onze Dictator’, ‘het genie der genocide’, ‘de grootste misantroop’. God geeft Kanaän aan de Israelezen en wil dat de oorspronkelijke bewoners oprotten, maar God is ook degene die zijn eigen volk het graf in jaagt: ‘Gods speelgoed waren wij … en Hij amuseerde zich ermee het stuk te slaan’. Wij horen hier een echo van de moderne religiekritiek dat God de vrijheid van de mens in de weg zou staan. ‘God was de machinist van de mensen. Hij programmeerde hen, bestuurde hen, ontnam hen iedere vorm van zelfbeschikkingsrecht. Wij waren de marionetten in Zijn poppenkast ...’. Zelfs Mozes laat God op den duur vallen: ‘ik was het zat Zijn harlekijn te zijn’.
Dit donkere godsbeeld heeft oude papieren. Al in de tweede eeuw van onze jaartelling beweerde Marcion dat de God van het Oude Testament een wraakzuchtige God is, en dat deze God niet dezelfde is als de liefdevolle God die door Jezus is verkondigd. Zo construeerde Marcion een fikse tegenstelling tussen ons Oude en ons Nieuwe Testament. Dit idee leeft nog altijd voort in de hoofden en de harten van vele christenen. Verhulst heeft het dus niet van vreemden.
Maar evengoed zijn de ideeën van Marcion al vanaf de tweede eeuw bestreden. Ook in het Oude Testament zijn diverse beelden van God te vinden, positieve zowel als negatieve. Deze pluraliteit hangt samen met het gegeven dat Bijbelse geschriften zelf voortdurend kritische vragen weten te stellen bij vastomlijnde beelden van God. Zij ademen het besef dat er geen enkel beeld is dat God volledig weet te vangen. Geleidelijk aan groeit in de Bijbel het geloof dat er maar één God is die er werkelijk toe doet. Deze Ene neemt dan zowel goede als slechte eigenschappen en taken in zich op van de vele goden met wie hij voorheen zijn plaats moest delen. Daardoor wordt Israëls God de enige bron van goed én kwaad, maar hij is ook een bron van liefde en vrijheid, hij is genadig en barmhartig en eindeloos trouw. Later worden de donkere kanten van God samengebald in het beeld van de duivel, zonder dat deze figuur de status krijgt van een tweede god, naast de Ene. Kenmerkend voor de Bijbel is dat het kwaad het uiteindelijk moet afleggen tegen het goede. Deze strijd duurt in het Nieuwe Testament nog voort. Hoewel de kwade machten door Jezus’ kruisdood in beginsel zijn overwonnen, moet de eindstrijd van de eindtijd nog altijd worden uitgevochten. Pas dan zal definitief blijken dat geweld en dood niet het laatste woord hebben.
Kraamkamer
De Bijbel is dus zelf een boek waarin oude stof telkens opnieuw wordt opgerakeld. Het proces van hervertellen is daar al begonnen. Al op de eerste bladzijden blijkt dat de Bijbel een meerstemming boek is. Het scheppingsgedicht in Genesis 1:1-2:4a wordt onmiddellijk gevolgd door een mythisch scheppingsverhaal in Genesis 2:4b-25, dat heel andere accenten legt. En zo gaat dat steeds weer. De Bijbel is een soort kraamkamer waarin teksten geboren worden uit teksten.
De motor achter dat proces van herlezen en herschrijven is dat Bijbelse teksten de pretentie hebben dat ze rake inzichten vertolken over God, de mens en de wereld. Deze pretentie kan worden aangevochten door nieuwe teksten, die de boodschap van oudere teksten verbreden, verdiepen of zelfs op de hak nemen. Ook na de afronding van het meer dan duizend jaar durende wordingsproces van de Bijbel, is dit zoeken naar zin en ethiek onverkort doorgegaan.
Romans en gedichten en andere artistieke uitingsvormen (zoals film, muziek en schilderkunst) hebben hieraan al eeuwenlang een eigen bijdrage geleverd. Het bijzondere is dat zij ons de Bijbel leren lezen door de bril van latere culturen. In onze postmoderne tijd zijn deze herlezingen vaak minder gezagsgetrouw dan vroeger. De Bijbel wordt soms met zijn eigen beweringen om de oren geslagen. Verhulst gaat daar heel ver in, maar er zijn grenzen aan zijn geloofwaardigheid. Hij kan zich afzetten tegen de Bijbel, zoveel hij wil, maar evengoed kan de Bijbel zijn eigen stem blijven verheffen tegen de interpretaties die Verhulst ervan geeft.
Wim Weren, emeritus hoogleraar Bijbelwetenschappen aan de Universiteit van Tilburg.