Vanuit het noorden nadert een klein konvooi schepen over het water van het Almere. Ze varen de smalle vaartjes van het veengebied ten noorden van de stad in om aan te meren bij het fort Utrecht. De paar boeren die in de zomer van 754 op het land bezig zijn, kijken verbaasd op. Ze zien wel vaker vissersbootjes passeren, maar zelden zo’n konvooi. Op het grootste schip staat midden op het dek een bijzondere vracht. Op schragen is een lijkkist neergezet, gedrapeerd met vaandels en gekleurde doeken. Een indrukwekkende lijfwacht van gewapende soldaten begeleidt de kist waarin het lichaam ligt van de vermoorde Bonifatius. Op de andere schepen varen verschillende geestelijken mee. Als ze aanmeren, helpen ze de baar op een kar te tillen en begeleiden hun bisschop naar de Sint Salvatorkerk waar ze hem zijn laatste rustplaats willen bezorgen.