Niet alleen de Nederlands karmeliet en verzetsheld Titus Brandsma (1881 - 1942) wordt a.s. zondag, 15 mei, heilig verklaard. Tegelijk met hem worden nog vijf andere zaligen door paus Franciscus tot de heiligenstatus verheven. Onder hen Charles de Foucauld (1858-1916), telg uit een Frans aristocratisch geslacht, die na een militaire loopbaan, trappist werd en uiteindelijk als kluizenaar in Algerije neerstreek, waar hij gewelddadig om het leven kwam. Kerkhistoricus Peter Nissen schetst een portret van deze 'geestelijke avonturier', die pas na zijn dood de inspirator werd van religieuze gemeenschappen, wat hem bij leven niet lukte.
Door Peter Nissen
De paus had zijn bijzondere waardering voor Charles de Foucauld al laten blijken in zijn jongste encycliek, Fratelli tutti. Die oproep tot wereldwijde verbondenheid over de grenzen van culturen, talen en religies heen eindigde hij met een verwijzing naar de droom en het verlangen van Charles de Foucauld: zichzelf een broeder van alle mensen te mogen voelen, ‘de universele broeder’. In de slotparagraaf van de encycliek worden de woorden geciteerd die Charles de Foucauld in 1901 aan een vriend schreef: "Bid tot God dat ik werkelijk de broeder van alle zielen mag zijn."
Militaire schuinsmarcheerder
Charles-Eugène vicomte de Foucauld werd op 15 september 1858 in Straatsburg geboren als tweede kind in een aristocratische familie, die als wapenspreuk ‘Jamais arrière’ voerde: nooit achteraan (of ook: nooit meer terug). De familie was dus gewend in de voorhoede te strijden. Er werd nog met trots gesproken over het feit dat verre voorouders als ridders aan de kruistochten hadden deelgenomen. Charles kreeg de naam die zijn gestorven oudere broer ook had gedragen, en hij werd gedoopt op de feestdag van zijn patroonheilige, Carolus Borromeus. Na Charles werd nog een meisje geboren: Marie.
De jeugd van Charles zal niet heel gelukkig geweest zijn: op zesjarige leeftijd was hij al wees. Zijn moeder overleed bij een miskraam en zijn zwaar depressieve vader overleed nog geen half jaar later aan tuberculose. De opvoeding van Charles en zijn zusje werd eerst overgenomen door zijn grootmoeder van vaderszijde, maar ook die overleed na korte tijd. Toen kwamen Charles en zijn zus terecht in het gezin van de grootouders van moederszijde. Charles getuigt later dat hij daar een warme en liefdevolle opvoeding heeft gekregen.
'Twaalf jaar lang heb ik niets ontkend en niets geloofd, ik wanhoopte aan de waarheid en ik geloofde niet in God'
Zijn eerste onderricht ontving Charles aan een bisschoppelijke school, om vervolgens zijn studie voort te zetten aan het lyceum van Straatsburg. De familie vluchtte voor de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 korte tijd naar Zwitserland en vestigde zich na terugkeer in Nancy. Daar zette Charles zijn opleiding voort aan een seculier lyceum. Het werd voor hem een tijd van onzekerheid en beproeving. Het geloof dat hem vooral door zijn moeder en zijn oma was meegegeven, begon te wankelen en viel uiteindelijk om. ‘De filosofen zijn het over alles oneens,’ zo schreef hij later. ‘Twaalf jaar lang heb ik niets ontkend en niets geloofd, ik wanhoopte aan de waarheid en ik geloofde niet in God.’ Scepticisme en cynisme werden zijn levenshouding.
Zijn opa was een militair, een officier van de genie, en daarom lag het min of meer voor de hand dat Charles de familietraditie zou voortzetten en een militaire carrière zou maken. In 1874 begon hij zijn opleiding aan een door de Jezuïeten geleide cadettenschool en in 1876 aan de militaire academie van Saint-Cyr, waar een aantal later beroemde militairen zijn studiegenoten waren, onder wie generaal Pétain, bekend wegens zijn omstreden rol tijdens de Tweede Wereldoorlog. Was Charles als middelbare scholier nog schuchter en introvert, nu werd hij een uitbundige levensgenieter, die wegens wangedrag zelfs een keer van de opleiding verwijderd werd. Toch wist hij die af te ronden. In 1880 werd hij als luitenant naar Algerije gestuurd. Hij had zijn liefje uit Frankrijk heimelijk meegesmokkeld en werd al na vier maanden ‘wegens een notoir slechte levenswandel’ uit militaire dienst ontslagen. Het uitbreken van de Algerijnse revolutie kwam hem te hulp: Charles werd in juni 1881 weer als officier in actieve dienst aangenomen. Maar het was van korte duur: in maart 1882 verliet hij definitief het leger.
Verliefd op Noord-Afrika en op de Eeuwige
Intussen was Charles de Foucauld wel verliefd geworden op het gebied waar hij als militair naartoe was gezonden: Noord-Afrika. De rest van zijn leven zou zich, met vele onderbrekingen, grotendeels daar afspelen. Zijn interesse in het gebied was aanvankelijk van etnologische aard: hij wilde land, taal en cultuur van de mensen in het gebied leren kennen. Daartoe maakte hij reizen door Marokko en Algerije in 1883-1884 en een reis naar Tunis in 1885, zorgvuldig voorbereid door een studieverblijf van vijftien maanden in Algiers. Om toegang te krijgen tot het voor westerlingen nog grotendeels gesloten Marokko deed hij zich op advies van een andere ontdekkingsreiziger, die ook rabbijn was, voor als een in Moldavië geboren Algerijns-Syrische jood, rabbi Joseph Aleman. Hij leefde sober en onderhield de sabbat.
De werkelijkheid van het geloof was niet langer de conclusie uit filosofische debatten, maar een antwoord op een door hem ervaren Aanwezigheid
Zijn interesse voor religie was duidelijk teruggekeerd, en niet alleen voor de godsdienst waarin hij was opgevoed, maar ook voor de beide andere Abrahamitische godsdiensten. Vooral de ontmoeting met gelovige moslims maakte Charles de Foucauld op een nieuwe wijze bewust van het belang en de werkelijkheid van het geloof. Die werkelijkheid was voor hem niet langer de vrucht van filosofische debatten, met een positieve of negatieve conclusie, maar werd voor hem geleefde praktijk: een antwoord op een door hem ervaren Aanwezigheid. Dat antwoord was overgave, onderwerping: islam in de oorspronkelijke betekenis van het woord.
In februari 1886 keerde hij terug naar Parijs en wijdde zich daar aan het uitwerken van zijn aantekeningen over de geologie, de geografie, de economie en de cultuur van de Saharalanden. Zijn rapporten werden door geleerde genootschappen en door de Sorbonne in Parijs goed ontvangen en met eerbewijzen beloond. Maar voor Charles was dit niet meer belangrijk. Hij huurde een kamer in Parijs, zette zijn eenvoudige levensstijl voort en koos er voor celibatair door het leven te gaan. De flierefluiter was een ernstig man geworden. Hij las de Koran, maar ook boeken over christelijke spiritualiteit.
Op 30 oktober 1886 beleefde hij een ommekeer: hij ging naar de priester Henri Huvelin in de kerk van Saint-Augustin in Parijs, biechtte en ontving de communie. Huvelin werd zijn geestelijk leidsman. Hij raadde de onstuimige Charles aan niet overhaast te handelen, zich te verdiepen in de Navolging van Christus en kennis te maken met verschillende vormen van kloosterleven. Dat deed hij: hij maakte een pelgrimage naar het Heilig Land en verbleef bij de benedictijnen van Solesmes, de cisterciënzers van Soligny, de karmelieten van Saint-Denis en de trappisten van Notre-Dame-des-Neiges in de Ardèche. Dat laatste werd het, want het was het strengste klooster van de reeks die hij bezocht had.
Op 16 januari 1890 trad Charles in bij de trappisten. Frère Marie-Albéric werd zijn kloosternaam. Hij hield vanaf het begin van het strenge trappistenleven, maar toch was het hem nog niet sober en eenvoudig genoeg: "wij zijn niet zo arm als onze Heer geweest is, niet zo arm als ik in Marokko was, niet zo arm als Franciscus was." Daarom vroeg hij te mogen verhuizen naar een dochterklooster van Notre-Dame-des-Neiges: dat van Cheiklé bij Akbès in Syrië, nog maar pas in 1886 gesticht in een volkomen islamitische omgeving en naar gezegd werd het armste trappistenklooster ter wereld. In februari 1892 legde Charles daar zijn tijdelijke geloften af.
Verborgen leven met Jezus
Intussen groeide bij hem het plan om een nieuwe orde te stichten: een orde van monniken die in kleine gemeenschappen zouden leven naar het voorbeeld van het verborgen leven van Jezus in Nazaret en die de liturgie zouden vieren in de taal van het land waar zij woonden. De generale overste van de trappisten erkende in 1897 de authenticiteit van het streven van Charles, die zelf een paar maanden daarvoor naar Rome was gestuurd om zijn theologiestudie voort te zetten, en ontsloeg hem van zijn geloften. Charles vertrok nu naar Nazaret, het stadje waar Jezus dertig jaar lang een onopvallend leven had geleid. Zo wilde ook Charles leven. Drie jaar lang verbleef hij als kluizenaar en kloosterknecht bij de zusters clarissen in Nazaret. Die drie jaren waren een langdurige retraite: drie kwart van de geschriften van Charles de Foucauld, buiten zijn uitgebreide correspondentie, is toen ontstaan, alles bij elkaar zo’n drieduizend bladzijden. Zijn spiritualiteit werd doordrongen van het besef dat Jezus dertig jaar lang een als het ware verborgen bestaan had geleid, teruggetrokken, ver van de wereld en ver van de grote steden. Zo wilde ook Charles leven.
Hij koos ervoor dat te doen in een islamitische omgeving, aan de rand van de Sahara, die hij tijdens zijn reizen had leren kennen en liefhebben. Ter voorbereiding keerde hij in 1900 terug naar Frankrijk, rondde daar zijn theologiestudie af en ontving in drie kwart jaar tijd de lagere wijdingen, de subdiaken-, de diaken- en de priesterwijding, de laatste op 9 juni 1901. Hij droeg de mis op in de kerk waar hij vijftien jaar eerder, in oktober 1886, zijn bekering had ervaren. In oktober 1901, vertrok hij naar het zuiden van Algerije, naar de oase van Beni Abbès, een gebied dat sinds kort onder Frans toezicht stond. Op 1 december van dat jaar droeg hij daar voor het eerst de mis op in de kleine kapel die het hart vormde van zijn kluis: vier palmbomen, die een dak van bladeren droegen en daartussen wanden van gedroogde leem. Rond een binnenhof waren er dan nog enkele cellen voor gasten. Charles sliep zelf in de sacristie bij de kapel.
Vanuit deze kluis wilde Charles nog verder zuidelijk trekken, de woestijn in. Met toestemming van het stamhoofd van de Toearegs lukte hem dat: als enige christelijke priester mocht hij zich in hun gebied vestigen, in een kluis op een paar honderd meter afstand van een dorp van de Toearegs: Tamanrasset. Daar verbleef hij vijf periodes lang, met telkens korte onderbrekingen waarin hij terugkeerde naar zijn eerste kluis of naar Frankrijk. Zijn laatste verblijf in Tamanrasset begon in november 1913 en eindigde drie jaar later met de gewelddadige dood van Charles.
Huis van gebed en gastvrijheid
Charles de Foucauld noemde zijn kluis bij Tamanrasset een ‘zawiya’. Dat woord had hij tijdens zijn studiereis door Marokko leren kennen. Het is de benaming voor het huis van een man van God. Dat huis moest er een zijn van gebed en gastvrijheid. Bezoekers moesten er bescherming ervaren. Hij had gehoopt er medebroeders te krijgen. Hij had al eerder een leefregel geschreven voor de nieuwe monastieke gemeenschap die hem voor ogen stond en die hij de Kleine Broeders van het Heilig Hart van Jezus noemde. Die broeders kwamen er niet, op één na, een broeder Michel in 1906, maar die vond het leven in de woestijn zo zwaar dat hij weer snel naar Frankrijk terugkeerde. Wel waren er mensen op afstand met het ideaal van Charles de Foucauld verbonden: bij zijn overlijden in 1916 waren er 48 mensen aangesloten bij de Vereniging van Broeders en Zusters van het Heilig Hart van Jezus. Pas zeventien jaar na de dood van Charles ontstonden de eerste leefgemeenschappen van religieuzen die door zijn ideaal geïnspireerd waren. Dat begon in 1933 met de Kleine Broeders, sinds 1968 een erkende congregatie naar pauselijk recht. Enkele jaren later volgden de Kleine Zusters. Na de Tweede Wereldoorlog groeide de geestelijke familie van Charles de Foucauld nog met andere leefverbanden (congregaties, seculiere instituten en verenigingen) van zusters, broeders, priesters en leken, ook trouwens buiten de rooms-katholieke kerk. Zo kent de lutherse kerk in Duitsland bijvoorbeeld ook een Evangelisch-Lutherische Gemeinschaft Charles de Foucauld.
In plaats van hen tot het christendom te willen bekeren, spoorde hij hen aan hun eigen religieuze tradities en praktijken serieus te nemen.
Kwamen er geen medebroeders in de kluis van Charles, bezoekers kwamen er meer dan genoeg, soms wel honderd op een dag. Ook woonden er kortere of langere tijd jongens bij hem die Charles uit de slavernij had vrijgekocht, zoals het Soedanese jongetje Adb Jesus, dat op verschillende foto’s met Charles de Foucauld is vereeuwigd. De ‘zawiya’ moest een huis van respect en gastvrijheid zijn. Charles de Foucauld gebruikte het woord bewust, omdat hij wilde aansluiten bij de cultuur van de mensen bij wie hij leefde. Hij vermeed daarom termen die naar het christelijke kloosterleven verwezen. Hij toonde respect voor de religieuze belevingswereld van de Toearegs, ook voor hun islamitische gebedspraktijk. In plaats van hen tot het christendom te willen bekeren, spoorde hij hen aan hun eigen religieuze tradities en praktijken serieus te nemen. Zijn pastoraat was er niet een van veel woorden, het was er een van daden, of nog eenvoudiger: van aanwezigheid.
Charles de Foucauld wilde in broederschap verbonden zijn met alle mensen, en zeker met de mensen in zijn nabijheid. Hij zette zich in voor hun belangen. Hij zorgde voor medicijnen en deelde die uit. Hij regelde haarverf, loste ruzies over kamelen op en gaf landbouwadviezen. Bij de Franse overheid nam hij het op voor de belangen en de bescherming van zijn mensen. Bij de grens van Libië was een Frans fort gevallen en de Toearegs vreesden een inval van de Senoessi, een militair georganiseerde politiek-religieuze broederschap uit Libië. Daarom drong Charles erop aan dat in Tamanrasset een klein stenen fort zou komen, dat bescherming kon bieden aan de mensen van het dorp. Charles metselde er zelf aan mee. Op aandringen van de dorpelingen verliet ook Charles zijn kluis en voegde zich bij de dorpelingen in het fort. Twee soldaten moesten het bewaken. Op 1 december 1916 vielen de Senoessi het dorp binnen. Zij namen Charles gevangen om daarmee de dorpelingen te ontmoedigen. De twee soldaten werden doodgeschoten. Een jongeman die Charles moest bewaken, schrok daar zo van, dat hij vervolgens ook de kluizenaar zelf met een dodelijk schot trof.
De plunderaars verlieten het fort van Tamanrasset weer. Wat achterbleef, waren honderden bladen papier. Daaronder was het woordenboek Toeareg-Frans dat Charles had samengesteld en dat veel later, in 1952, in vier delen werd uitgegeven. Ook vond men twee schriften met gedichten en een schrift met aantekeningen van Charles de Foucauld. Daarin las men de woorden: "Mijn God, vergeef mijn vijanden, schenk hun heil." Ook werd zijn testament aangetroffen. Dat had hij in 1911 opgesteld, toen zijn gezondheid achteruitging. Het eindigde met het verzoek: "Ik wil begraven worden op de plaats waar ik sterf, zonder doodskist: een heel eenvoudig graf, zonder zerk, met een houten kruis erop." Zo gebeurde het: de Toearegs begroeven Charles op enkele meters van de plaats waar hij gedood was. Dertien jaar later, in 1929, werd zijn lichaam overgebracht naar een tombe in El Menia.
Inmiddels waren toen de voorbereidingen voor een zaligverklaring, begonnen in 1927, al twee jaar in gang. Die duurden lang, want pas op 13 november 2005 sprak paus Benedictus XVI de zaligverklaring uit. Dat had allerlei oorzaken: de Algerijnse oorlog in de jaren vijftig leidde tot het opschorten van de procedure, er waren door Charles veel teksten nagelaten die onderzocht moesten worden, en ook waren er controversiële kwesties. Zo’n kwestie was de vraag of Charles eigenlijk niet toch het kolonialisme had ondersteund, aangezien de rooms-katholieke kerk in Algerije een steunpilaar van het koloniale systeem was geweest. Gedurende het onderzoek werd duidelijk dat Charles’ grote respect voor de eigen cultuur van mensen ver boven ieder koloniaal belang uitging. Hij was niet tussen de Toearegs gaan leven om een westers kerkelijk instituut te vertegenwoordigen, maar om er de grenzeloze liefde van het evangelie in praktijk te brengen en voor te leven, dus om ‘broeder van allen’ te zijn. Dat wordt nu binnenkort bevestigd in zijn heiligverklaring.
[box type="shadow"]
Bron: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, nr. 2022/1, themanummer: Charles de Foucauld. Onvermoed zijn tijd vooruit
Voor verdere informatie over TGL zie www.tgl.be. Besteladres Nederland: [email protected]. Besteladres België: [email protected]. Kosten per los nummer: € 8,50 plus verzendkosten.
Recent verschenen:
Peter Nissen, Broeder van alle mensen, Zijn leven en zijn spiritualiteit, Adveniat (mei 2022), 104 blz., € 15,99
[/box]