Het gekrakeel over de toekomst van de kerk in ons land is niet van de lucht. Dat is jammer, want daardoor zien we de échte crisis niet, namelijk dat niemand - ook de critici niet - een idee heeft wat er moet gebeuren. Laten we dat ‘niet weten’ tot uitgangspunt nemen, stelt Erik Borgman voor. We staan met lege handen. Wij zijn de kerk; ook als de kerk op instorten staat. Laten we kijken wat er in ons gaande is. Want ‘in ons’ ligt de hoop.

Door Erik Borgman

Eerlijk gezegd zag ik het in eerste instantie als een klusje. Ik had ja gezegd omdat ik het gevoel had er niet onderuit te kunnen toen Peter Dullaert van uitgeverij Adveniat mij in de pauze bij een lezing vroeg: Kun jij nu niet eens een boek maken over wat me moeten met de situatie van de kerk? Kerken die dichtgaan, bedoelde hij. Kloosters die zozeer vergrijsd zijn dat ze niet langer kunnen voortbestaan. Voor al die mensen die zich afvragen niet alleen waar het heen moet, maar vooral ook waar zij heen moeten. Ik had zelf de vraag ook wel eens hardop gesteld: wie zal ons nog fatsoenlijk begraven?! Het moest geen beleidsboekje worden, maar het moest wel concreet zijn. Niet zweverig dus, maar als het even kan wel een beetje spiritueel.

Het was mijn eigen schuld. In de lezing die ik zojuist gehouden had, zat een PowerPoint-dia die ik vaker gebruik. Er staat een half ingestorte kerk op, met daarbij de tekst van het Graduale, een gregoriaans gezang, dat vanouds gezongen wordt bij de herdenking van een kerkwijding: Locus iste a Deo factus est, luidt de tekst, inaestimabile sacramentum, irreprehensibilis est. Het is bij liefhebbers van klassieke muziek bekend van het motet dat de Oostenrijkse componist Anton Brückner (1824-1896) er in 1869 voor schreef. In vertaling – die uiteraard ook op de dia staat – luidt de tekst: ‘Deze plaats is door God gemaakt tot onschatbaar mysterie, het is onberispelijk.’ Mijn stelling bij deze dia is: ook in deze situatie – de instortende kerk – blijft deze tekst – het Graduale – geldig. Ook wanneer alles verval lijkt en bezig is in te storten, woont God bij de mensen. Of ik dat nu niet eens op papier kon zetten, vroeg Peter. Dan zou hij het uitgeven.

Oorverdovend stil

Ik vond dat ik geen ‘neen’ kon zeggen. Het is inderdaad oorverdovend stil rond de ingrijpende verandering die de rooms-katholieke kerk in Nederland aan het doormaken is. Oorverdovend, want het gekrakeel is niet van de lucht en de verwijten vliegen over en weer. Dit leidt er echter vooral toe dat de echte crisis niet onder ogen wordt gezien. Zo lang je een ander nog kunt zeggen wat zij of hij verkeerd doet, valt het jezelf niet zo op dat jij eigenlijk ook geen idee hebt van wat er zou moeten en kunnen gebeuren. Het gevolg is dat iedereen alleen en met lege handen achterblijft. Precies dat zouden we onder ogen moeten zien, want als dat gebeurde, kon er iets nieuws gebeuren. Wie bewust met lege handen staat, kan eindelijk beginnen met ontvangen. Daartoe moeten we echter op een heel andere manier gaan kijken. Of beter: we zouden moeten vragen om de gave om op een heel andere manier te kunnen gaan kijken. Met de woorden van de blindgeborenen die langs de weg zitten als Jezus Jericho binnenkomt: ‘Dat onze ogen open gaan’ (Matteüs 20,33).

Ik stuurde de uitgeverij een opzet en we spraken af dat ik inderdaad een boek zou maken. We werden het eens over de titel: Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Begin juli was er een omslag en een planning voor de productie. De uitgever had het boek in de aanbiedingsfolder en op de website gezet. Het zou zelfs eind oktober gepresenteerd worden bij de viering van het vijfjarig jubileum van Adveniat. Alles was er dus – behalve de tekst. Al te veel werk hoefde het niet te zijn, zei ik tegen mijzelf. In artikelen had ik al veel over de actuele situatie geschreven en over hoe we ermee om zouden kunnen gaan. In lezingen had ik er nog meer over gezegd. Dus dat moest wel in orde kunnen komen. Een klusje dat nog even moest worden geklaard.

Te afstandelijk

Dat viel tegen. Wat ik eerder gezegd en geschreven had, bleek minder bruikbaar dan ik had gehoopt. Het meeste was wel redelijk verstandig, maar dat was ook een probleem. Het verdisconteerde te weinig wat voor mij beslissend is, maar waarvan ik vind dat het meestal ontbreekt in wat er over de toekomst van de kerk in Nederland gezegd wordt. Dat is allemaal te beleidsmatig, te afstandelijk, te veel alsof het niet van ons is, of wij niet zelf op het spel staan. Maar deze houding had ik mij ook zelf eigengemaakt! Van deze houding moest ik eerst af, anders werd het niets met Waar blijft de kerk? Het ging niet om een klusje! Het ging uiteindelijk over mij. Ook het bekende adagium ‘wij zijn de kerk’ blijft waar als de kerk aan het instorten is. Wij zijn, ik ben aan het vallen, er wordt iets van ons, van mij afgebroken. Dat is niet alleen objectief zo, deze situatie moet ik mij – moeten wij ons, denk ik – toe-eigenen.

In ons

Inmiddels is Waar blijft de kerk? voor het grootste deel af. Aan het einde van de inleiding schrijf ik:

Laat ik het ten slotte ook maar toegeven: ten diepste is dit boek een liefdesverklaring. Het is lastig om dit te zeggen, want er is op dit moment weinig in de rooms-katholieke kerk om verliefd op te worden. Maar juist dat verwijst ons terug naar de liefde, een liefde die weet dat wat er ook gebeurt, wij niet kunnen en mogen ophouden kerk te zijn. Want de kerk, zegt de apostel Paulus, bewaakt een geheim: En het luidt: ‘Christus, de hoop op de heerlijkheid, is in u’ (Kolossenzen 1,27). […] Christus, de hoop op de heerlijkheid, is in ons! Daar blijft de kerk. Daar moet zij opgewekt en van daaruit moet zij verzameld worden.

Er is bij mij in ieder geval weer iets gewekt.

 

erik_borgman nw2 » Lees ook andere artikelen van Erik Borgman

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.