Rennen moest ik. Mijn joelende klasgenootjes van de lagere school achtervolgden me tot ik onze tuin was ingevlucht. Ze bleven voor de haag staan toen mijn moeder de voordeur opende en onbegrijpelijke Franse scheldwoorden naar hen slingerde. Hiermee begon mijn spijbelcarrière, waarin ik van de ene naar de andere school werd gestuurd. Uiteindelijk kwam ik terecht op een internaat ergens in de bossen, waar grillige takken zich naar mij uitstrekten. Ik was rijp voor een redder en viel in handen van ‘Jezus de Verlosser’, die mij door luidruchtig zingende pinkstergelovigen werd aangeprezen.