Zelfredzaamheid is een modern dogma, vindt hoogleraar theologie Erik Borgman. Een hele hoop mensen klaren het niet in hun leven. "En uiteindelijk geldt dit voor ons allemaal." Maar in die verlorenheid zijn wij toch niet verloren. "Er is een laag in de werkelijkheid waar je niet uit kunt vallen. 'Niemand valt, of hij valt in uw handen', dicht Huub Oosterhuis. En zo is het."

Door Theo van de Kerkhof

Het idee van de maakbare samenleving bereikte zijn volle glorie in de jaren na de Tweede Wereldoorlog, zegt hoogleraar theologie Erik Borgman: “Het idee was onomstreden. Het viel niet eens op dat het een ideologie was. Iedereen vond het vanzelfsprekend.” Maar de laatste tijd lijkt de wal het schip te keren. Ondanks al onze inspanningen sijpelt de tragiek van het leven door de kieren van onze afweer binnen. Ergens wisten we het natuurlijk allang. Het leven is kwetsbaar en je kunt niet alles fixen, beheersen en controleren. En net als je denkt op een deelterrein de zaken wel onder controle te hebben, doen er zich onverwachte effecten voor. Je weert grondig alle ziektekiemen uit het ziekenhuis en creëert zo een nieuw probleem: resistente bacteriën. En soms is de wereld gewoonweg te complex om het geheel te overzien. De politiek geeft daar vele voorbeelden van: wie de oplossing van de economische crisis weet, mag het zeggen. Menselijk handelen is stukwerk, een kwestie van vallen en opstaan.

En toch, zegt Borgman, is de moderniteit (de westerse cultuur vanaf pakweg 1600) zo van vooruitgangsoptimisme doordrongen dat we even het gevoel hadden dat we de inherente tragiek van het leven zouden kunnen buitensluiten. “Het lijkt dan alsof we ons hele leven kunnen doorbrengen in een veilige, planbare en organiseerbare omgeving. Alleen in onze ooghoeken verschijnt af en toe dat andere, dat onbeheersbare. Bijvoorbeeld als er een kind geboren wordt, als er iemand doodgaat, of als je plots beseft: alles waartoe ik in staat ben, is mij door anderen gegeven.”

Laat maar waaien
Maar de theoloog wil toch niet beweren dat we maar beter achterover kunnen leunen en ons een levenshouding van laat maar waaien kunnen permitteren?

Borgman: “Dat is nu een tekenende reactie: als we ontdekken dat niet alles kan, denken we gelijk dat er niets kan. Zo’n reactie leeft nog steeds van datzelfde vooruitgangsgeloof: We moeten onszelf redden, en als dat niet gaat, voelen we ons hopeloos.

Maar ter zake. Ik zeg natuurlijk niet dat we niks moeten doen, of geen verantwoordelijkheid hebben te dragen. Zeker moeten we problemen aanpakken. Maar het zou winst zijn als we daarin wat meer onszelf zouden kunnen relativeren en niet alle heil (individueel of collectief) van onszelf zouden verwachten. Het leven is de moeite waard en zinvol ook al zijn er vele problemen, ook al heb je het niet zo getroffen, ook al is niet alles oplosbaar en ligt de tragiek om de hoek. Er is ellende, onheil, onbegrijpelijk en onherstelbaar kwaad: dat toegeven is een kwestie van eerlijkheid. Desondanks vraagt het leven er volgens mij om, om beaamd te worden.”

Weerbaarheid
Een overspannen maakbaarheidsgeloof maakt ons leven er echt niet beter op, vindt Borgman, eerder het omgekeerde is het geval: “Door onze fixatie op beheersing zijn we als het ware een aantal buffers kwijtgeraakt. Onze weerbaarheid tegen het onverwachte en onbeheersbare is verzwakt. Als je weet dat het leven tragisch is, dan accepteer je de onvolkomenheid van het leven makkelijker dan wanneer je voortdurend denkt en voorgehouden krijgt dat alles op rolletjes moet verlopen, dat succes de normale toestand is. Als er dan iets misloopt, slaat dat des te harder op jezelf terug. ‘Ik doe iets niet goed’, of: ‘Het is mijn schuld dat het niet goed gaat met mijn kind.’ We doen veel aan windowdressing. We houden de schone schijn op. Wie toegeeft dat zijn leven al twintig jaar een 4 is, is een dubbele loser. Je bent al niet zo happy en dat moet je jezelf dan ook nog eens aanrekenen.”

Een ander gevolg van een overdreven maakbaarheidsstreven is dat we extreem bezig zijn met risicobeheersing. “Ineens moeten kinderen allemaal ingeënt worden tegen de mazelen en durven sommige mensen niet meer op een fiets te stappen zonder helm op. Paradoxaal genoeg hebben we ons zo ingekapseld in dat gevoel van veiligheid dat we op sommige momenten juist te weinig oplettend zijn. De Titanic leek zo onverwoestbaar dat er onvoldoende reddingssloepen aan boord waren.”

Chaos
Maar waarom is die maakbaarheid in de moderniteit nu zo’n dominant thema geworden? Borgman: “Onder de gedachte dat het leven al waardevol is vanuit zichzelf, zit de veronderstelling dat ons ook werkelijk iets gegeven wordt; dat er ook werkelijk iets te krijgen valt. En daar heeft de moderne mens moeite mee. Eigenlijk kunnen we dat niet geloven. Wij zijn bang dat als wijzelf de wereld niet maken, de wereld ons naar de strot vliegt. Daaronder zit het beeld van de werkelijkheid als ten diepste niets anders dan chaos. De natuur is gevaarlijk. Orde moeten we bevechten. Het leven is uiteindelijk een strijd.”

Precies op dit punt (van fundamentele visie op de aard van de werkelijkheid, van ontologie dus) zeggen religies iets anders, zegt Borgman: “Ja er is strijd, ja er is riscio, ja er is lijden. Maar daaronder zit nog iets anders. De werkelijkheid valt niet restloos samen met chaos en vijandigheid. Ten diepste is de werkelijkheid iets waarop wij kunnen vertrouwen. ‘Wees niet bang’, luidt de blijde boodschap. Je hoeft niet bang te zijn dat als je het stuurwiel van je leven uit handen geeft dat er dan niets meer overblijft, dat dan alles misloopt en er alleen nog maar ongelukken gebeuren.”

“Maar dat is een bijna onverteerbare gedachte in de moderne cultuur. Het chaos-idee zit diep in ons werkelijkheidsbesef. Op dit punt staan moderne cultuur en religieus wereldbeeld haaks op elkaar en in die zin is religie dus ook altijd cultuurkritisch. Om met de dichter Nijhoff te spreken ‘Wij leven heel ons leven fout’ – en toch mogen we leven. Wij blijven maar aan het inrichten. ‘Ervoor gaan’ is de hoogste deugd van de moderne mens. Maar de vraagt is niet ‘Waar ga je voor?’, maar ‘Waar kniel je voor?’ Dat is het hele punt in een nutshell.”

Terugkeer van de religie
We verkeren op dit moment in de situatie, zegt Borgman, dat de grenzen van de maakbaarheid steeds hinderlijker in ons blikveld binnendringen. “Mijn stelling is nu dat de terugkeer van religie in onze samenleving hiermee te maken heeft. Religies kunnen omgaan met precies dit punt, de onbeheersbaarheid en kwetsbaarheid van het leven. In religieuze tradities leeft het besef dat het leven niet in onze hand ligt, dat het ons gegeven is. Met andere woorden: het stuklopen van de maakbaarheidsideologie heeft de religie terug op de agenda gezet. In feiten zegt de religie ons: “Als je denkt dat het leven niet maakbaar is, dan heb je dat goed gezien. We moeten meewerken, maar de waarde van het leven hangt niet van onze werkzaamheid af. We leven uit genade. Maar dat kun je pas zien als je er open voor staat.”

Overigens, zo is zijn overtuiging, is de terugkeer van de religie niet vrij van ambivalenties: “Als je religie ziet als een set van tools waarmee je jouw geestelijk welzijn voor elkaar kunt boksen, dan blijf je uiteindelijk toch weer geheel binnen het kader van de maakbaarheidsideologie en wend je de religie instrumenteel aan. En dat gebeurt veel.”

We mogen van de theoloog best proberen ons geestelijk welzijn te verbeteren. “Daar is niks mis mee.” Maar, wil hij maar zeggen, religie heeft nog iets anders in petto: je mag de bezorgdheid om je eigen leven inclusief je geestelijk welzijn relativeren. “Religie zegt niet: ‘Geef je nou maar over, dan wordt alles oké.’ Het is omgekeerd: ‘Op een bepaalde manier is alles al oké en daarom is het reëel en verantwoord om je over te geven.’ Het christendom is in dit opzicht dubbel tegendraads: zelfs als je aan die overgave ten onder gaat dan nog is de situatie niet reddeloos verloren, dan nog is er die laag in de werkelijkheid waar je niet uit kunt vallen. ‘Niemand valt, of hij valt in uw handen’, dicht Huub Oosterhuis. Zo is het, geloof ik.”

Klaagpsalmen
Nee, zegt Borgman, dat is geen miskenning van de ernst van het leed in de wereld, laat staan een bejubeling van het lijden. De religieuze levenshouding is een manier om de ernst van het lijden
een plaats te geven, niet weg te stoppen, maar uit te houden, juist in het besef dat er onoplosbaar smartelijke situaties zijn. “Die dubbelzinnigheid is goed uit te leggen aan de hand van de klaagpsalmen. ‘God mijn God waarom heb je mij verlaten.’ Dat is een belijdenis van je eigen reddeloosheid, maar tegelijk een belijdenis dat je eigen reddeloosheid niet het laatste woord is. Als je dat werkelijk zou menen, hoef je God niet meer aan te roepen. Daniel Berrigan, de beroemde Amerikaanse vredeactivist, werkte in de jaren negentig in een hospice voor aidspatiënten. In die tijd ging je nog dood aan aids, ontluisterend dood. Hij beschrijft hoe hij elke dag bij een stervende jongen gaat zitten, die niet meer bij bewustzijn is. Niet voor die jongen (want die merkte er niets meer van) en ook niet voor zijn eigen goed gevoel. Maar, zo zegt Berrigan daarover: ‘Als wij willen weten wat God ons in deze situatie te zeggen heeft, dan moeten wij horen wat deze jongen in zijn stilte tegen ons zegt.”

Borgman wil maar zeggen: ook situaties waar geen redden meer aan is, zijn situaties waarvoor we niet hoeven weg te lopen, maar situaties die we kunnen doorstaan en bij het leven moeten houden. “Het geloof zegt: zelfs als er helemaal niets meer is, dan moeten we bij dat niets blijven. En in dat niks gebeurt iets. Dat is het wonder waar het in het geloof om draait. En dat wonder is geen toevalligheid, maar dat is de grondstructuur van onze werkelijkheid: de God uit wie alles voortkomt, is betrokken liefde. Dát is de christelijke belijdenis.”

Medicijn
Borgman is huiverig om religie als een oplossing aan te dragen. “Dat wonder van het geloof kun je niet vermarkten. Daar is geen medicijn van te maken. Dat wonder kunnen we slechts delen in verhalen, uit het leven gegrepen.” Toch is hij ervan overtuigd dat onze cultuur gebaat zou zijn bij een meer religieuze grondhouding: “De cultuur zou er in de eerste plaats een stuk eerlijker van worden. Zodra we onze zinvolheid van het leven niet langer aan onze prestaties afmeten, hoeven we minder de schone schijn op te houden.”

Het leven zou er ook veel ontspannener door worden. Met name ook op het punt van de moraal. “Religie gaat niet rechtstreeks over de moraal. De primaire boodschap van de religie is niet ethisch, in de zin van ‘jij moet voor je naaste zorgen’. Dat moet je wel. Maar ten eerste weten we dat al en ten tweede gaat in de religieuze boodschap nog iets aan die moraal vooraf, namelijk: ‘wij zijn van elkaar’ en daar hoort ook degene bij die langs de kant van de weg ligt. Daarin ligt uiteraard een ethiek geïmpliceerd, want als die ander en zijn lot van jou zijn, moet je daar iets mee doen. Maar het begint niet met ethiek. Het begint ermee dat we in het leven fundamenteel met elkaar en met de werkelijkheid als geheel verbonden zijn, en dat we geloven dat de anderen onvervreemdbaar van waarde zijn.”

Gebrekkigheid
En vervolgens: “Een religieuze cultuur weet beter met gebrekkigheid om te gaan. We weten allemaal dat we de wereld niet kunnen redden. Ook niet als we van goede wil zijn. Schuld en tekortschieten is onderdeel van wat wij doen. De moderniteit kan dat heel moeilijk een plaats geven. Zij is op dat vlak onevenwichtig. Of ze verklaart iedere vorm van goedheid en altruïsme tot een illusie, óf ze eist dat je al het wereldleed op je nek neemt. Anders ben je moreel onoprecht. Het is alles of niets.”

“Het religieuze wereldbeeld berust op de participatiegedachte. Wij zijn onderdeel van een meer fundamentele goedheid, die wij weliswaar vertegenwoordigen maar waarmee wij niet samenvallen. Dat impliceert dat het goede niet van ons afhangt. Wij hebben slechts een bijdrage te leveren. In dit wereldbeeld is het ook makkelijker schuld te bekennen. Als mijn bijdrage mislukt, dan is nog niet alles verloren. Anderen kunnen het overnemen, elders wordt de goedheid voortgezet. Het is niet voor niets dat de christelijke liturgie de enige bijeenkomst is waarin de deelnemers beginnen met het uitspreken van hun tekort.”

Inadequate denkhouding
Ten slotte: de moderne cultuur denkt instrumenteel. Iets is van waarde omdat het iets oplevert voor iets anders. Substantiële waarden laten zich in het moderne denken maar moeilijk plaatsen. ‘Wat niets oplevert, is ook niks’. Maar in het alledaagse leven is dat een volstrekt inadequate denkhouding. Borgman: “Dat heb ik wel van pastores geleerd die met daklozen en verslaafden werken. Als je het niet weet te waarderen als een alcoholist drie maanden van de dank afblijft, dan kun je dat werk niet doen. Voor sommigen is het verder weg gelegen doel ‘je leven weer op de rails krijgen’ nu eenmaal geen mogelijkheid. Maakt het dan allemaal niets meer uit wat er met hen gebeurt?”

Zelfredzaamheid is een modern dogma, vindt de hoogleraar: “Een hele hoop mensen zijn niet zelfredzaam en zullen het ook nooit worden. Uiteindelijk geldt dit voor ons allemaal, alleen sommigen – ik – ben in een situatie waarin ik dat zou kunnen vergeten. De moderniteit kan onze fundamentele afhankelijkheid en armoede ideologisch geen plaats geven. Tegen mensen die niet zo goed mee kunnen in onze complexe maatschappij, zeggen wij individueel of collectief: ‘Jullie schieten tekort; jullie zijn niet goed genoeg.’ En denk maar niet dat die mensen dat niet begrijpen. Die horen heus wel de boodschap dat ze alleen maar geld kosten. Die instrumentele rationaliteit maakt ons uiteindelijk kapot. Er zijn een hele hoop mensen die niet zoveel meer in de aanbieding hebben dan simpelweg er zijn en daarin van belang zijn. In het religieus wereldbeeld zijn er geen zinloze mensen en zelfs geen reddeloze situaties.” «

◊ Erik Borgman (1957, Amsterdam) is hoogleraar publieke theologie. Hij bekleedt de Cobbenhagen-leerstoel van Tilburg University. Komende tijd zal hij voor deBezieling.nl een column verzorgen.

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.