Kun je zinvol over de hemel spreken? Ja dat kan, zegt oud-hoogleraar theologie Jan Muis. Niet wetenschappelijk-kosmologisch, maar wel levensbeschouwelijk. Zo zou je de bijbel kunnen lezen. Muis sprak onlangs op het symposium ‘Lieve hemel’, bij het afscheid van Fokkelien Oosterwijk als predikante van de Amsterdamse Westerkerk. Een verrassend licht op hemel, God en hiernamaals.
Door Theo van de Kerkhof
Voor moderne mensen - kerkmensen niet uitgezonderd - is de hemel een moeizaam iets. Iets waar we ons geen voorstelling van kunnen maken. Of het moet een soort fantasiebeeld zijn, een wensvoorstelling van een plaats waar we elkaar na de dood zullen weerzien. Maar waar zou die plaats moeten zijn? Een plaats buiten ons universum? Dat is onvoorstelbaar. En met het onvoorstelbare zijn hedendaagse mensen, getekend door het moderne wetenschappelijke wereldbeeld, snel klaar: wat onvoorstelbaar is, wat we nergens kunnen plaatsen, bestaat ook niet.
Maar is dat terecht? Valt onvoorstelbaar en niet-bestaanbaar één op één samen? Precies in die discrepantie tussen het onvoorstelbare en onbestaanbare zet oud-hoogleraar theologie Jan Muis een voet tussen de deur. Daar ziet hij een opening waardoor een verrassend licht kan schijnen over hemel, God en hiernamaals.
Eén wereld
Prototypisch voor het moderne denken vindt hij de uitspraak van zijn collega-theoloog en hoogleraar Frits de Lange: “Er is maar één wereld, en dat is de planeet aarde in een grenzeloze kosmos, een universum dat zo’n kleine vijftien miljard jaar geleden ontstond, met de mens als extreme laatkomer in de evolutie van het leven.” Muis plaatst bij dit citaat, uit De Langes recente boek Heilige onrust, drie opmerkingen:
“Wat bedoel je precies als je zegt dat er maar één wereld is?” De suggestie is: dat de zichtbare werkelijkheid van materiële dingen en processen in tijd en ruimte, de enige werkelijkheid is. Binnen dat ingeperkte perspectief is niet alleen hemel, maar ook God moeilijk denkbaar.
De Lange beroept zich op de natuurwetenschap, “Maar”, zegt Muis, “de stelling dat zichtbare materie de enige werkelijkheid is, is geen natuurwetenschappelijke uitspraak, maar een filosofische. Met deze opvatting verlaat je het gebied van de wetenschap, en geef je een wereldbeschouwelijke visie op de totaliteit van de werkelijkheid.”
Uit het voorgaande volgt: “Wanneer je aanneemt dat de werkelijkheid meer omvat dan zichtbare materie, hoef je niets af te doen aan de eigen werkelijkheid van de natuur en aan de resultaten van de natuurwetenschap.” Kortom: erkennen van het ‘meer dan materiële’ en het natuurwetenschappelijke staan niet met elkaar op gespannen voet.
Levensbeschouwelijke denkruimte
Wat Muis in feite doet is levensbeschouwelijke denkruimte claimen, die het mogelijk maakt om na te denken over het geheel van alle werkelijkheid. Pas in die ruimere denkruimte is denken over God, hemel en hiernamaals zinvol. Het geheel van alle werkelijkheid is ruimer dan de natuurwetenschappelijke werkelijkheid. De natuurwetenschappelijke denkruimte beperkt zich immers van meet af aan (per definitie) tot het empirisch waarneembare.
Wat levert deze verruimde blik op als het gaat over de hemel? Allereerst maakt het ons mogelijk om het bijbelse denken over de hemel niet als enkel achterhaald ter zijde te schuiven, maar het als levensbeschouwelijke wijsheid serieus te nemen.
In de Bijbel kom je de hemel in twee betekenissen tegen: als het firmament en als woning van God. Over die tweede betekenis citeert Muis een uitspraak van de beroemde theoloog Karel Barth: “Over de aard van de hemel weten we eigenlijk niets, maar wanneer God zich naar ons toe beweegt, dan licht de hemel voor ons op.”
Wat de bijbel ons over de hemel vertelt, is dat er een beweging is van God naar ons toe: “De hemel schildert ons voor ogen dat God onzichtbaar in de schepping woont en van daaruit werkzaam is op aarde en in ons leven. De hemel is zijn actiecentrum. Wanneer God ons ontmoet, dan komt Hij uit de hemel naar de aarde en in onze wereld. Hij komt niet op uit het leven en uit onszelf. Hij komt naar ons toe. Hij komt van buiten ons leven binnen.”
De bijbel stelt die beweging van God van buiten naar binnen ruimtelijk voor als van boven (het firmament) naar beneden. De hemel als ruimtelijke plaats boven de sterrenhemel is achterhaald. Maar de hemel als ‘plaats’ van waaruit God contact maakt met de aarde is dat allerminst. De hemel is een sfeer die weliswaar het materiële overstijgt maar daar ook weer niet geheel en al van is afgescheiden. Muis: In bijbelse optiek is er “een relatie tussen het onzichtbare, niet-materiële deel van de geschapen werkelijkheid en het zichtbare, materiële deel. De hemel is open voor de aarde, en de aarde is open voor de hemel. De natuur is geen gesloten systeem dat God buitensluit. Wij zijn op aarde niet opgesloten in de materiële processen van ons lichaam en ons brein, maar kunnen onze geest openen voor God en met Hem verbonden zijn.”
En: “Dat de schepping veel groter en dieper is dan de dingen die wij zien en aanraken, dat de aarde open staat naar een geestelijke en hemelse dimensie, dat onze wereld ruimte biedt aan Gods aanwezigheid – daarvan is het firmament, de hemel die wij boven ons zien achter zon, de maan en de sterren, een prachtig symbool. Zo ruim en licht, zo open en kleurrijk als het uitspansel in de lentezon, is het samenzijn van God en de mensen. Zo, en toch heel anders.”
Hoe wij ons die hemelse sfeer moeten voorstellen? Muis suggereert dat we zouden kunnen denken aan een vierde dimensie. De ruimtelijke sfeer waarin God woont, is een hemelse ruimte die onze wereld met haar drie dimensies te boven gaat. Net zoals een vierde dimensie is zij niet voorstelbaar, maar wel denkbaar.
Na de dood
Muis besluit zijn lezing met de vraag wat de hemel voor betekenis heeft voor onze kijk op een leven na de dood. Zijn antwoord:
“Ook in mijn sterven, ook na mijn dood blijft God, de Vader van Jezus Christus, onze
Vader en mijn Vader. God blijft bij ons. En daardoor blijf ik bij hem. Na je dood bij God en bij
Jezus zijn, dat is in de hemel zijn. En omgekeerd: in de hemel zijn, dat is bij God en bij Jezus
zijn. De hemel is niet het einddoel van God. In de hemel wachten de gestorvenen op de nieuwe
hemel en de nieuwe aarde. Op aarde kunnen wij ons de hemel als woning alleen maar
voorstellen in beelden. Alle beelden van de hemel schieten te kort omdat de werkelijke hemel
elke voorstelling overtreft.”
Als toegift verwijst hij naar een gedicht van Willem Jan Otten, De ene tel, een tekst waarin een glimp van de hemel kan oplichten.
Toen mijn vader bijkwam uit de coma
volgend op gestorven zijn
en weer pneumatisch teruggebeukt
waarbij zijn borstbeen werd gekraakt,
heeft hij mij tijdens een bezoekuur
plotseling verteld dat daar,
waar hij dus niet meer was,
maar aangekomen was hij evenmin,
dat daar een koor geklonken had.Een koor, jawel.
Gemengd.
Onzichtbaar.
Maar het zong.Zelfs hij, die alle muziek
bij naam en toenaam kende,
wist niet wie zongen,
noch de componist.
Toch kende hij het stuk.Het klonk, en hij begreep
dat hij alleen maar op moest letten
wachtend op de ene tel
waarop hij in kon vallen.Aller ogen, zei hij,
waren nu op mij gericht,
ik kende de muziek
en voelde hoe de ene
tel mij naderde – de ene rustwaarin mijn inzet werd verwacht,
en ja, deed ik het niet –Hij keek me met opgetrokken schouders aan,
verontschuldigend.
Ik had niet ‘en?’ gezegd.De apparaten van Intensive Care
zoemden een tel rust.Toen zei hij glimlachend
ik heb het niet gedaan.Ach, goede moordenaar,
niet hedenavond, nee,
al gisteren ben jij
in het koninkrijk gegaan,
jij wachtende op de voorgoed
jou naderende tel.Willem Jan Otten, ‘De ene telt’, uit: Genadeklap, Van Oorschot (2018).
Jan Muis is emeritus-hoogleraar dogmatiek aan de Protestantse Theologische Universiteit.
De integrale tekst van zijn lezing is opgenomen in de bundel Lieve hemel, Narratio, 104 blz., € 12,50. In de bundel zijn ook de andere bijdragen aan het symposium opgenomen alsmede enkele reactie en interviews met scheidend predikante Fokkelien Oosterwijk.