Tobias wordt door zijn vader Tobit op reis gestuurd naar een ver land. Zonder het te beseffen krijgt hij hulp van een engel, die hem door de nodige moeilijkheden heen loodst. Dit sprookjesachtige bijbelverhaal inspireerde menig kunstenaar. De niet onomstreden Duitse schilder Franz Radziwill plaatst Tobias in een hypermodern decor en roept beelden op van ontheemding én vertrouwen.Â
Door Eric Corsius
Een van de meest kleurrijke bijbelboeken is Tobit. Jammer genoeg heeft het echter een soort tweederangsstatus. Het hoort niet tot de kern van de bijbel of de eigenlijke canon. In de katholieke edities heeft Tobit bij de canonvorming echter nog net een bescheiden plaatsje veroverd. In protestantse kringen is het onbekend – of hooguit geliefd als guilty pleasure voor ruim denkenden.  Dit alles doet niets af aan de schoonheid van het verhaal, dat helemaal de sfeer van de diaspora en het post-ballingschapstijdperk ademt. Zo komt er een hond in voor als symbool van rotsvaste trouw – iets wat in oudere lagen van de bijbel, waar honden onrein zijn, ondenkbaar zou zijn. Verder is het geschreven als een spannend jongensboek. Laten we ons geheugen even opfrissen…
Op reis
De jonge Tobias wordt door zijn vader Tobit op reis gestuurd, om in een ver land geld te gaan ophalen, dat daar bij een vertrouweling in bewaring is gegeven als een appeltje voor de dorst. De tocht die Tobias moet afleggen is voor die tijd een wereldreis en stelt hem bloot aan een vreemde cultuur. Zonder het te weten wordt hij, in de gestalte van een ingehuurde reisgenoot en lijfwacht, vergezeld door een engel. Dankzij diens hulp is Tobias in staat zijn doel te bereiken en terloops nog enkele mensen uit de penarie te helpen, onder andere door demonen te verdrijven. Na zijn omzwervingen keert Tobias terug, om ook nog eens zijn vader van blindheid te genezen met een vis, die hij met de hulp van de engel heeft gevangen. Eind goed, al goed.
Kapstok
Het verhaal was een dankbare kapstok voor kunstenaars van alle tijden. In 1950 waagde de Noord-Duitse schilder Franz Radziwill (1895-1983) zich aan een weergave van het verhaal. Radziwill was en is omstreden, omdat hij zich inliet met de machthebbers van het Derde Rijk - al kon zijn werk de toets der ‘kritiek’ niet doorstaan en werd het als ‘entartet’ bestempeld. Inderdaad paste zijn aanvankelijk expressionistische en later magisch-realistische stijl niet in de kaders van het nationaalsocialisme, dat van kunstenaars een eendimensionale verheerlijking van Duits bloed en Duitse bodem eiste. Wat wel bij het fascisme in de smaak viel, was het feit dat Radziwill zijn fascinatie voor oorlogstuig niet onder stoelen of banken stak, zoals ook na 1945 nog te zien is op zijn Tobiasschilderij. Overigens is dit werk ook in esthetisch opzicht omstreden, omdat de schilder opzichtig leentjebuur speelt bij Jeroen Bosch en bij magisch realisten van zijn eigen tijd, zoals Salvador Dali.
Niettemin is het werk intrigerend. Ondubbelzinnig is het jongetje in lokale klederdracht de kleine Tobias, die de wereld is ingestuurd met een boodschap. Ook de hemelse boodschappers zijn onmiskenbaar aanwezig. De kunstenaar weet de wereldreis en de cultuurshock, die de jonge Jood Tobias beleeft, goed te vangen in één beeld. Hij plaatst het jongetje met zijn provinciaalse kledij midden in het hypermoderne decor van een overslaghaven met treinen, koopvaardij- en marineschepen en een enkel vliegtuig. Tobias maakt een wat verloren en verdwaalde indruk. Zijn klederdracht verleent hem een ouderwetse en beperkte identiteit, die niet lijkt opgewassen tegen de imponerende atmosfeer van de haven, het knooppunt in een internationaal netwerk van druk en razendsnel bereden en bevaren routes. Ook het heelal komt op de mens af, in de vorm van uitvergrote hemellichamen. Toch maakt Tobias tegelijk een zelfverzekerde indruk. Hij lijkt te vertrouwen op zijn engel en op de wonderbaarlijke vissen die hij bij zich heeft. Niemand kan hem iets maken.
Vertrouwen
Het is alsof Radziwill, met al zijn bewondering voor het moderne, wil wijzen op de ontheemdheid van de mens in de wereld van zijn tijd. De mens draagt soms nog te veel sporen van zijn herkomst en van het verleden, om thuis te raken en de weg te vinden in een wereld en een kosmos die om hem heen tollen en razen. Tegelijk lijkt de kunstenaar op te roepen tot een zekere onbekommerdheid en tot vertrouwen. De mens is niet gedoemd om verloren te lopen, als hij zich toevertrouwt aan de goede machten die hem omgeven. Dan is hij voor de duvel niet bang. Ook niet als die duvel de moderne wereld is.