De narthex is dat gedeelte van een kerkgebouw, waarin het profane overgaat in het sacrale. Beschouw de narthex als een metafoor, zegt Eric Corisus, voor de overgang van leven naar geloof, als het gebied waar levensvragen overlopen in vermoedens van het heilige. De twee sferen zijn onderscheiden, hebben een eigen autonomie. Maar ze horen ook bij elkaar, de ene sfeer hoeft zich niet krampachtig van de andere te distantiëren.
Door Eric Corsius
De architectuur levert vaak metaforen, waarmee het abstracte en zachte vakgebied van de theologie zich verstaanbaar kan maken. Zo maak ik graag gebruik van Van Reeths beeld van de ‘intelligente ruïne’, als ik probeer onderscheid te maken tussen duurzame en vergankelijke tradities. Een ander beeld is op de theologische markt gebracht door de Vlaamse theoloog Bert Roebben: de narthex. De narthex is dat gedeelte van het kerkgebouw, waarin de overgang wordt gemaakt van het profane naar het sacrale, van de wereld naar het geloof – en andersom. Het is een soort ‘voorgeborchte’, dat je in de stemming brengt voor het betreden van het domein van het allerheiligste of – in omgekeerde richting – waarin je weer kunt wennen aan het licht en de lucht van de buitenwereld.
Innovatie
Als beeld duidt de narthex op het overgangsgebied tussen leven en geloof, het gebied van levensvragen en vermoedens van het heilige. Het is verleidelijk om dit dan te zien als een antichambre, waarin we ons voorbereiden op het heilige hart van het geloof en waarin de geesten rijp worden gemaakt voor de verkondiging. Het overgangsgebied of de denkbeeldige tussenruimte krijgt echter steeds meer waarde en betekenis in zich, aldus Roebben. De narthex in overdrachtelijke zin wordt belangrijker, naarmate we minder duidelijkheid hebben over wat het ‘wezenlijke’ van het geloof nu eigenlijk is. Het zicht op het heiligdom is steeds minder eenduidig, zodat het voorportaal van het geloof een centralere betekenis krijgt. Hier zoeken mensen met hun verschillen elkaar op, proberen ze nieuwe combinaties uit. Zo komen ze tot innovatie van het geloof en innerlijke vernieuwing.
Sluis van het gemoed
Het portaal werd overigens reeds in 1966 al gebruikt als beeldspraak en wel door Anton van Duinkerken in zijn Festoenen voor een kerkportaal. De ‘sluis van het gemoed’- zo karakteriseerde hij het portaal – is een metafoor voor het overlapgebied tussen kunst en religie, voor de ‘overgangsruimte tussen dichterlijke ontroering en godvruchtige vervoering’. In deze tussenruimte of dit overgangsgebied behouden beide sferen hun eigen aard en recht. Ze gaan elkaar echter ook niet uit de weg en laten zich iets aan elkaar gelegen liggen. Zonder in elkaar op te gaan, hebben de twee sferen een boodschap aan elkaar en verrijken ze elkaar. Zolang ze elkaar echter uit de weg gaan, verschralen ze: ‘Ongevoeligheid voor het magische element in de dichtkunst en voor het musische bestanddeel van de kerkdienst, verschraalt het gemoed’.
Van Duinkerken past hier de beeldspraak specifiek toe op de ontmoeting van de wereldse sfeer van de kunst met de religieuze sfeer. Het doet enigszins gedateerd aan. De autonomie van deze twee sferen lijkt – althans in Nederland – de overhand te hebben genomen. De eigenheid wordt over en weer angstvallig en krampachtig bewaakt. Als een bewonderaar van Bachs passies en cantates te gast is op Radio Vier of bij Podium Witteman, lijkt het protocol voor te schrijven dat hij er bij vertelt dat hij ‘niet gelovig is, hoor!’. En omgekeerd verontschuldigen al die prozaïsche christenen zich zodra ze zich met kunst bezig houden - omdat dit zo elitair en snobistisch is. ‘Doe maar gewoon’ is het elfde gebod. Een fijnbesnaarde gelovige, zoals bijvoorbeeld Bodar, is al snel een zonderling.
Sacraliteit van de kunst
Religiositeit en musische interesse kunnen niet worden afgedwongen. Hopelijk komt er wel een keer een einde aan de krampachtigheid waarmee we ons van elkaars levenssfeer distantiëren. Positieve tekenen zijn er. De sacraliteit van de kunst – al is het dan niet per se sacraliteit in christelijke zin – vindt steeds meer belangstelling en erkenning. Denken we maar aan de Rothko-tentoonstelling in Den Haag afgelopen winter - al was die wellicht wat over the top. En wie weet kunnen we iets leren van de onbevangenheid van de Duitse denker en schrijver Navid Kermani, die een even ontspannen als doorwrocht boek schreef met ‘ongelovige’ beschouwingen over christelijke kunst. Het is een bestseller. Nu wij nog.