Op zoek naar sporen van de Surinaamse leefwereld van de beroemde Tilburgse missionaris Peerke Donders, verdiept Eric Corsius zich in een klassieke Surinameroman: 'De stille plantage' uit 1931 van Albert Helman. Het is het verhaal van een utopische plantage die uiteindelijk verlaten wordt en na verloop van tijd niet meer vindbaar, overwoekerd en teruggenomen als zij is door de natuur.
Door Erik Corsius
Op het moment dat ik dit schrijf bevind ik mij in het vliegtuig van Paramaribo naar Amsterdam, met diep onder mij de oceaan van heimwee die Suriname scheidt van Nederland, de oceaan die vanuit Suriname wordt gevoed door de vele rivieren die ik in de afgelopen tien dagen heb bevaren en ben overgestoken, waar ik langs heb gewandeld en waar ik heb gespeurd naar schichtige tropische dieren. Het doel van mijn reis was, om de leefwereld te leren kennen van Peerke Donders (1809-1887), de beroemde Tilburgse missionaris die zich met stille heldhaftigheid en taaie volharding inzette voor de verschoppelingen in de toenmalige kolonie. Ik heb echter ook het veelkleurige volk beter leren kennen en bewonderen, dat iets prachtigs weet te maken van zijn complexe land, ondanks tegenspoed en tegenwerking, een volk dat sterk en veerkrachtig is als de tropische natuur van zijn land.
Alles stroomt
Staande aan de oever van de traag stromende Commewijne, uitkijkend op de raffinaderijen aan de overzijde, liet ik als mantra de woorden van Heraclitus door me heen gaan: Panta rhei. Alles stroomt. Alles beweegt. Alles verandert voortdurend. De rivier zelf is een metafoor voor het hiermee uitgedrukte levensgevoel. Ook de tropische vegetatie van Suriname, die zich voortdurend en zienderogen verjongt, verbeeldt deze woorden. Na een festival komt een platgetreden grasveld binnen enkele dagen tot leven. Verlaten industrieterreinen, onafgebouwde huizen en plantages zijn overwoekerd. Ze lijken te worden overwoekerd door de plantenrijkdom als door een traag verterende python. De natuur is oppermachtig en onverslaanbaar…
Dat leek tenminste eeuwenlang zo te zijn. Inmiddels dreigt de menselijke, economische veroveringsdrang haar te machtig te worden, ook in het Amazonebekken waarvan Suriname deel uitmaakt. Olie-, hout- en goudwinning plegen roofbouw, slaan onheelbare wonden in het regenwoud en verstoren de ecologische balans. De ook in dit deel van de wereld gevoerde campagnes voor duurzaamheid zijn niet opgewassen tegen de door corruptie gevoede exploitatie van de bodem en de bossen. Niet de eeuwig groene wouden, niet de onverstoorbaar stromende rivier, doch de niet te stuiten opmars van de economie illustreert in onze tijd de woorden van Heraclitus.
Stille Plantage
De wanhoop over onstuitbare machten die ons boven het hoofd groeien, zowel letterlijk als figuurlijk, is bepalend voor één van de klassieke ‘Surinameromans’ uit onze letterkunde: De Stille Plantage (1931) van de Surinaamse schrijver Albert Helman (1903-1996). Het is het verhaal van een idealistische groep Hugenoten, die Europa ontvlucht en op een plantage in de jonge kolonie aan zichzelf en anderen een beter bestaan wil verschaffen – en daarin faalt.
Het boek is voor onze generatie inmiddels minder leesbaar en verteerbaar, onder andere door de achterhaalde stereotypen en het meanderende en bloemrijke taalgebruik. Daar staat echter veel moois en goeds tegenover: de heilige verontwaardiging over de slavernij; de inlevende manier waarop de lotgevallen van de hoofdpersonen worden beschreven en de inkijk in de rol van de religie bij zowel de bestrijding als de rechtvaardiging van de slavernij.
Uiteindelijk word je als lezer vooral getroffen door de tragiek en de vergeefsheid van alle menselijke pogingen om de aarde tot een betere wereld te maken. Het idealisme van de hoofdpersonen, die de slaven als gelijkwaardige mensen willen behandelen, wordt gefrustreerd door de boosaardigheid, de corruptie of het tot cynisme ontaard realisme van de tegenspelers: het koloniale bestuur, de concurrerende plantage-eigenaren en de rancuneuze opzichters. Uiteindelijk kijken de idealisten berustend neer op de scherven van hun ideaal. De tropische natuur, in Helmans ogen nog oppermachtig, is de metafoor bij uitstek om het tragische levensgevoel uit te drukken. De utopische plantage wordt uiteindelijk verlaten en is na verloop van tijd niet meer vindbaar, overwoekerd als zij is. Berusting en mildheid, toewijding aan bescheiden plichten en verzoening met het onvermijdelijke vormen het slotakkoord.
Bitter en strijdbaar
Met oplettende ogen gelezen is De Stille Plantage echter ook een bitter en strijdbaar boek. De niet vereffende rekening van het onrecht vormt een onopgelost, dissonant slotakkoord. Nu de discussie weer is opgelaaid over het door Nederland onverwerkte slavernijverleden, klinken de volgende woorden bijna profetisch: “Dom als de mensen weten de vogels niet hoe dagelijks diepere wonden geslagen worden en er binnen de negers een wrok groeit, die eenmaal verschrikkelijk ontploffen moet, al is er geen volk ter wereld dat zo weet te lijden als deze zwarten met blikken zó strak en naar binnen gekeerd, dat eeuwen nog nodig zijn om hun geheime gepeins te achterhalen.”