Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. "Ik ben niet meer zo goedgelovig als vroeger."
Door Paulien van Bohemen
“Ik woon hier sinds eergisteren. Een uur na aankomst lag ik al gestrekt. Gestruikeld over een rollator.” Hij zit op de rand van het bed en legt zijn hand op zijn rechterknie. “Nu heb ik een dikke knie. Wat een bijzonder slechte start van de rest van mijn leven. Afijn, zal ik ter kennismaking even mijn cv vertellen?”
Met een van pijn vertrokken gezicht gaat hij verzitten. “Ik ben geboren in 1931 als jongste van zes kinderen. Ik ben opgegroeid in Indonesië en we hebben tweeëneenhalf jaar in een jappenkamp gezeten. Na de oorlog kwamen we naar Nederland. Onze buren hadden het over de hongerwinter, maar wilden niet horen wat wij allemaal hadden doorstaan.” Hij gromt.
“Ik ben getrouwd geweest. Drieënvijftig jaar. We hebben twee dochters en twee zonen. Mijn vrouw stierf na een ziekbed van twee dagen en ik weet niet precies hoe lang ze nu dood is. Ons huwelijk was uitstekend. Zij is nooit vreemdgegaan.” Hij slaat zijn ogen neer. “Bent u getrouwd? Als uw man zegt, dat hij moet overwerken, wees dan gewaarschuwd. Maar goed, waar was ik gebleven?” Hij krabt op zijn hoofd.
“O ja, u wilt natuurlijk weten welk geloof ik heb. Ik ben Nederlands Hervormd. Wij woonden na de oorlog in een dorp, waar de zondagsrust heilig was. Je gelooft het niet, maar elke zondag scheidde onze buurman zijn haan van de hennen.” Hij lacht schamper. “Ik ben niet meer zo goedgelovig als vroeger. Het bestaat toch niet, dat God de Rode Zee deed splijten, zodat Mozes er met zijn gevolg doorheen kon? Hier.” Hij tikt driemaal met zijn wijsvinger tegen zijn voorhoofd.
“Dit was mijn leven. Tegenwoordig heb ik Alzheimer, dat wilt u waarschijnlijk ook weten. Ik zou me dood kunnen laten spuiten, maar dat doe ik niet.”
Hij laat zijn pantoffels van zijn voeten glijden. Dan trekt hij kreunend van de pijn zijn benen op, draait een kwartslag en gaat languit op zijn dekbed liggen. Hij slaakt een diepe zucht. “Ik wil het hierbij laten. Nu ga ik mijn zonden overdenken.” Hij staart naar het plafond. “Ik vind het in ieder geval doodzonde, dat ik hier ben.”