Zullen we na de zomer terugkijken op wat allemaal niet doorging of zullen we ontdekken dat we heel goed zonder bepaalde vanzelfsprekendheden kunnen. Wat voegen als die uitjes - al dan niet met vliegtuig - toe, vraagt René Grotenhuis zich af. Hij wijst op 'de economie van het genoeg', een al ruim veertig jaar oud concept. Het aantrekkelijke is dat we dat concept niet langer theoretisch hoeven te bediscussiëren. We gaan komende maanden meemaken.
Door René Grotenhuis
Bob Goudzwaard en Harrie de Lange schreven in 1976 een boek over een economie van het genoeg. Het kwam vier jaar na het rapport van de club van Rome die het had over grenzen aan de groei. Voor Bob en Harrie was zo’n economie van het genoeg noodzakelijk voor de toekomst van de planeet en van ons mensen. Kerngedachte van die economie van het genoeg was de gedachte dat de westers-kapitalistische economie een voorthollend mechanisme is dat zichzelf niet kan stoppen met desastreuze gevolgen voor mens en milieu. Met name in de kringen van maatschappelijk betrokken christenen vond deze economie van het genoeg veel aanhang.
Het ging langzaam maar inmiddels is er een hele brede beweging van economen die zoekt naar een economie die zich beweegt binnen de grenzen die mensen en natuur stellen. Binnen universiteiten vragen studenten om alternatieven voor de klassieke economie die zich uitsluitend met vraagstukken van efficiënte allocatie van middelen en met optimalisering van rendement bezighoudt.
Niet nodig?
Ik denk dat deze corona-crisis een unieke gelegenheid biedt om de vraag wat zo’n economie van het genoeg inhoudt, in de praktijk te onderzoeken. De beperkte openstelling van de horeca op 1 juni betekent dat we gemiddeld minder vaak daarvan gebruik kunnen maken. Nu een ongelimiteerd gebruik niet meer mogelijk is, zullen we dan selectiever worden? Bij welke gelegenheid gaan we buitenshuis eten of iets drinken? Welke aanleiding is de moeite waard om dat te doen? En ontlenen we daaraan een gevoel voor wat genoeg is? Gaan we ons met terugwerkende kracht realiseren dat de frequentie waarmee we voor de corona-tijd 'uit' gingen overdadig was, niet nodig? Is het zo dat we veel dingen deden omdat het nu eenmaal kon?
Diezelfde vraag zal zich in de praktijk voordoen met betrekking tot vakanties. Nu vliegen deze zomer maar mondjesmaat mogelijk is en veel mensen het ook nog eng vinden om naar brandhaarden als Italië en Spanje te gaan, zullen velen andere opties onderzoeken. Kunnen we na de zomer dan zeggen dat we een goede vakantie hebben gehad of zullen we toch vooral verwijzen naar het oorspronkelijke plan dat door corona niet uitvoerbaar bleek. En die stedentripjes naar Venetië en Barcelona die niet zijn doorgegaan. Ervaren we dat als gemis zonder welke we eigenlijk niet kunnen of stellen we vast dat het leven ook goed genoeg is zonder?
Flexwerkers
Die vraag naar een economie van het genoeg heeft niet alleen effecten voor ons als consumenten. Wat betekent het, nu de horeca en de toeristensector het kunnen redden zonder veel tijdelijke krachten en flexwerkers. Zal er ook op dat punt een economie van het genoeg zijn en een halt worden toegeroepen aan de als maar uitdijende hoeveelheid koffie- en lunchtentjes, restaurants en cafés met een nieuw concept? Betekent een economie van het genoeg dat we de arbeid beter kunnen verdelen en de werkweek kunnen terugbrengen van 36/38 naar 32 uur? En zou dat kunnen betekenen dat de verdeling van zorgtaken in en om het huis en van mantelzorgtaken evenwichtiger kan?
Het aantrekkelijke van deze crisis is dat we zo’n economie van het genoeg niet hoeven te bediscussiëren in studies, conferenties of in praatprogramma’s. We zullen hem de komende maanden meemaken. Het is aan ons te bepalen of wat er wel kan inderdaad genoeg is.