“Ik koester mij aan de warmte van dit stukje christendom", schreef schilderes Paula Modersohn-Becker over het kerstfeest. Een feest voor vrouwen, vond ze "want deze moederboodschap leeft immers nog steeds voort in iedere vrouw. ... Dat en de dood: ze zijn mijn religie, omdat ik ze niet kan bevatten." Tragisch genoeg stierf ze op 31-jarige leeftijd indirect aan de gevolgen van een bevalling.
Door Eric Corsius
“Wat jammer!” Met deze woorden op de lippen sterft op 20 november 1907 de Duitse schilderes Paula Modersohn-Becker. Kort daarvoor heeft zij haar twee weken oude dochter in de armen genomen en gezegd: “Het lijkt wel een beetje Kerstmis.” Paula is 31 jaar oud, als ze overlijdt, en bevindt zich in een beslissende fase van haar leven. Ze staat op het punt om eindelijk door te breken als kunstenaar en te worden erkend als het genie dat ze is. Niemand minder dan de dichter Rainer M. Rilke is een groot bewonderaar van haar. Des te meer is het een grote tragedie, dat deze grote vrouw sterft. Rilke is ontroostbaar en schrijft een woedende rouwzang.
Tomeloze toewijding
Al liet de jong gestorven Modersohn-Becker een verbluffend groot en geniaal oeuvre na: aangewaaid kwam het haar niet. Ze werd gedreven door een compromisloze, tomeloze toewijding aan haar werk. De kunst was haar roeping, waarvoor ze alles opzij zette en zichzelf wegcijferde, ja: opofferde. Een actief en doorleefd christen-gelovige was ze niet en ook geen religieus kunstenaar in de strikte zin van het woord, maar in zekere zin was de kunst zelf haar religie. Het scheppingsproces ervoer ze als een eerbiedig wachten en laten rijpen, een soort zwangerschap. Deze aandachtige en toegewijde houding ging overigens niet ten koste van haar zelfbewustzijn en het besef van haar eigen genie. Ze schilderde, zoals ze het zelf formuleerde, ‘in zelfvertrouwen en godsvertrouwen’.
Allemaal zo heilig
Voor veel werken maakte Paula even dankbaar als vrijmoedig gebruik van motieven en elementen uit de christelijke traditie. Een voorbeeld hiervoor is het beeld van de godsmoeder. Als rechtgeaarde Duitse en cultuurprotestant onderging Modersohn-Becker het kerstfeest, met de centrale rol voor Maria, als een blijvende bron van inspiratie. Zo schreef ze met Kerstmis 1900 in een brief aan haar man: “Ik koester mij aan de warmte van dit stukje christendom en neem het dankbaar aan als een sprookje. En verder, weet je, is het zulk een feest voor vrouwen, want deze moederboodschap leeft immers nog steeds voort in iedere vrouw. Dat is allemaal zo heilig. Dat is een mysterie, dat voor mij diep en ondoordringbaar is en tegelijk teder en alomvattend. Ik buig ervoor, waar ik het ook maar tegenkom. Ik kniel ervoor in nederigheid. Dat en de dood: ze zijn mijn religie, omdat ik ze niet kan bevatten.”
Met deze woorden liet de kunstenares zien, dat de religieuze traditie met haar symboliek haar niet onberoerd liet, zonder dat ze zich erdoor ingeperkt of geïndoctrineerd voelde. In tegendeel: ze kon die beeldtaal – in dit geval de beeldtaal van het moederschap van Maria – gebruiken als een uitdrukkingsvorm voor haar eigen levensvisie en gevoel voor het onaanraakbare van het moederschap. Het thema van dit heilige moederschap staat dan ook in veel van haar (zelf-)portretten centraal, die daardoor het midden houden tussen antieke godinnenportretten en christelijke madonna’s.
Bittere ironie
Het moederschap was voor Paula Modersohn-Becker indirect ook een metafoor voor het scheppingsproces, dat haar zo heilig was. Bovendien was het een object van een persoonlijke hunkering, die in vervulling ging met de geboorte van Mathilde in 1907. Deze vervulling ontlokte haar – zoals hierboven beschreven – niet geheel toevallig de woorden: “Het lijkt wel Kerstmis!” Tragisch genoeg stierf Paula Modersohn-Becker indirect aan de gevolgen van de bevalling. Het was bittere ironie: het mysterie van de dood en dat van het moederschap, die voor Modersohn-Becker bij elkaar hoorden, volgden bij haarzelf elkaar op de voet.
Lees ook: Toegewijde objectiviteit - De kunst van Paula Modersohn-Becker