Aan het einde van mijn studie theologie, bijna veertig jaar geleden, tipte iemand me op Stages of Faith, een boek uit 1981 van de Amerikaanse theoloog James Fowler. Het advies dat ik er ongevraagd bijkreeg, luidde: daar heb je baat bij als je straks de pastorie ingaat. Niets bleek minder waar, het boek bood een mooi overzicht van de verschillende manieren waarop gemeenteleden geloven en behoedde me voor menig valkuil in het pastorale werk. Fowler interviewde honderden mensen en gaf op basis daarvan inzicht in de verschillende stadia of vormen van hun al dan niet religieuze zingeving. In hun verhalen keek hij niet naar de inhoud maar zocht hij de stijlkenmerken. In hoeverre zijn mensen bijvoorbeeld in staat tot zelfreflectie of autonomie bij het maken van keuzen? In hoeverre zijn ze empathisch en bereid zich in een ander te verplaatsen? En op welke wijze gaan religieuze mensen om met de riten en symbolen van hun traditie?