Paulien van Bohemen is pastor in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven daar. "Ik vind God eigenlijk maar een moeilijk mens."
Door Paulien van Bohemen
“Ik zit uw boek vies te maken, neemt u mij niet kwalijk.” Ze veegt in het licht van het raam een paar koekkruimels van de kaft. “Wat staat er eigenlijk allemaal in?” Ze slaat het boek open, buigt voorover en bekijkt de eerste bladzijde. Met haar wijsvinger gaat ze de zinnen langs. Haar lippen vormen geluidloos de woorden die ze ziet. Opeens stopt ze. “Hij scheidde het licht en het donker”, leest ze. “Dat moeten we dan maar geloven. Ik heb geen uitnodiging gekregen om daarbij te zijn, u wel?” Haar vinger glijdt verder langs de woorden. Onderaan de bladzijde tikt ze op het laatste woord: “Genesis. Dat heb ik ooit eerder gehoord.” Ze leunt achterover en slaat haar armen over elkaar. “Hij scheidde licht en donker. Kon hij toveren dan?” Ze schudt zachtjes haar hoofd. “Ik vind dit boek niet zo goed geschreven. Het zijn allemaal verhalen. Iedereen kan wel een verhaaltje verzinnen. Het mag van mij allemaal wel wat echter opgeschreven zijn.”
Ze trommelt met haar vingers op het boek, terwijl een geel herfstblad langs het raam dwarrelt. “Ik vind God eigenlijk maar een moeilijk mens”, verzucht ze. “Ze zeggen dat hij almachtig is, maar dat denk ik eigenlijk niet. Nee, God is overal en nergens hier bij ons. Hij wil bij alle mensen wonen.” Ze kijkt naar buiten. Het is zachtjes gaan regenen. “Zal ik u een geheim verklappen? Kent u dat gebed van ‘Ik geloof in God de almachtige Vader?’ Als we dat moesten opzeggen in de kerk vroeger, dacht ik niet aan God, maar stiekem aan mijn eigen vader. Die was heel handig. Hij heeft een hobbelpaard gemaakt en een bolderkar voor mij en mijn zusjes, en een tafel voor moeders naaimachine. Mijn vader was almachtig. Ik hoopte altijd dat hij honderd jaar zou worden.” Ze zucht. “Maar dat werd ie niet, want hij ging dood toen ik bijna twaalf was. Hij kreeg een hartaanval terwijl hij in de schuur voor mij een bed aan het timmeren was voor mijn verjaardag.” Ze begint te huilen. Een traan valt op het boek. Ze poetst hem weg met de mouw van haar trui. “God heeft er niks mee te maken, hoor. Die kan er ook niks aan doen dat hij niet almachtig is. Nee, het is allemaal mijn schuld. Als ik toen niet zo had gezeurd om een nieuw bed had mijn vader nu nog geleefd.”