Paulien van Bohemen is pastor in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. "Nu ga je vast naar God. Doe hem de groeten van me."
Door Paulien van Bohemen
“Als u maar niet denkt, dat ik opsta voor u.” Hij zit in een luie stoel pal naast het eenpersoonsbed met daarin zijn echtgenote. “Ik blijf bij mijn vrouw.” Hij richt zijn blik op het bed. Ze ligt op haar linkerzij onder een dekbed met een motief van klaprozen. Haar ogen zijn gesloten en haar mond hangt een klein beetje open. Een schemerlampje werpt een zacht licht op haar bleke gezicht. “Ze is mooi als ze slaapt,” fluistert hij. “De dokter heeft gezegd, dat ze nooit meer wakker wordt. En nu komt u bidden? Ikzelf heb daar niet zoveel mee, maar mijn vrouw wel. Die ging elke week naar de kerk. Maar heeft het resultaat? Nee, want moet je haar nou zien. Ze ligt hier gewoon dood te gaan.” Hij strijkt vluchtig over haar wang. “Nou, kom maar op dan. Wat heeft u daar meegenomen? Mag ik dat eens vasthouden?” Hij pakt de Bijbel, weegt het boek op zijn hand. “Poeh, dat is nog eens zware kost. Lees maar iets aardigs voor. Wie weet hoort ze het.”
U wijst mij de weg naar het leven; overvloedige vreugde in uw nabijheid. Voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.
Roerloos ligt ze. Ergens op de gang klinken stemmen. Gekletter van borden in de afdelingskeuken. Hij snuit zijn neus. “Ze heeft een moeilijke jeugd gehad. Haar vader was een harde. Niks was goed genoeg van wat ze deed. Toen ik haar ontmoette, was ze een bang, onzeker meisje. Maar o zo lief. We zijn zestig jaar getrouwd. Maar nu is het feest voorbij, want blijkbaar willen ze één van ons daarboven hebben.” Zijn handen glijden onder het dekbed en pakken de hare vast. “Wat denkt u, merkt ze er iets van dat ik hier bij haar ben? Hij zucht. “Ik weet het niet. Ze knijpt er zomaar tussenuit. Weg van mij. Foetsie. Wat moet ik zonder haar?” Hij aait haar witte haren. Moeizaam komt hij half overeind en drukt een kus op haar kruin. “Nou popje, de pastor heeft voorgedragen uit de Bijbel, speciaal voor jou. Nu ga je vast naar God. Doe hem de groeten van me.” In de lange stilte die volgt, houdt hij zijn blik op haar gericht. De klaprozen op het dekbed deinen mee op haar regelmatige ademhaling. Dan kijkt hij op. “Vindt u het erg dat ik weer alleen wil zijn met haar?” Voorzichtig gaat hij staan. “Maar niet voordat ik u een hand heb gegeven. Dank u wel, dat u voor mijn vrouw een plaatsje heeft gereserveerd in de hemel.”