Paulien van Bohemen is geestelijk verzorger in een verpleeghuis. Ze tekent scènes op uit het dagelijks leven aldaar. Dit is de laatste aflevering in de reeks. "Je moet altijd een weg terug hebben."
Door Paulien van Bohemen
“Wie is daar?” Ze steekt haar wandelstok door de kier van de deur. “Oh, jij bent het.” De deur gaat iets verder open.
Ze draait zich om en schuifelt naar haar stoel bij het raam, haar stok tikt op het laminaat. Ze gaat zitten en laat de wandelstok leunen tegen haar stoel.
“Ik kan je niks aanbieden, want mijn theepot zit in een van die dozen.” Ze wijst naar het keukenblok. Voor het aanrecht staan twee verhuisdozen, onuitgepakt.
“Ik wil ook helemaal geen thee voor je zetten, trouwens. Stel, dat mijn zoon ineens binnenkomt en ons hier zogenaamd gezellig ziet theedrinken. Dan zal hij zeggen: ‘Ah moedertje, zo te zien heb je het al een beetje naar je zin hier.’” Ze slaat haar armen over elkaar.
Er hangt een lange, donkerbruine winterjas aan de kapstok. De krant van vandaag ligt dichtgevouwen op het dressoir. Er staat een schilderij op de grond en naast het bed liggen twee opengeklapte blauwe reiskoffers.
“Ja, ik leef uit mijn koffers. Ik weiger om mijn kleding in de kast te leggen. Als ik dat doe, lijkt het net of ik hier woon. Dan is er geen weg meer terug. Je moet altijd een weg terug hebben, een weg terug uit dit oord.” Ze snuift.
“Ik eet op mijn kamer. Niet samen met die andere vrouwen hier. Dan zou het personeel weleens kunnen denken, dat ik al een beetje contact maak. Mooi niet.” Ze kijkt demonstratief uit het raam, haar blik strak gericht op de kale toppen van de eiken.
Na een poosje maakt ze haar blik los van de bomen. Ze pakt haar wandelstok en prikt hem naar voren. “Kind, zorg, dat je altijd doet alsof alles goed gaat als je straks in de tachtig bent en vergeetachtig wordt.” Ze fluistert op gedempte toon. “Knik op de juiste momenten en hou vooral je mond. Als je niks zegt, kun je ook geen verkeerde dingen zeggen.” Ze buigt een beetje voorover. “Nodig zo min mogelijk mensen uit, dan zullen ze niet merken, dat je hun namen door elkaar haalt. En ga niet ’s nachts dwalen in je buurt. Want dan vinden ze je helemaal krankjorum. Uiteindelijk sluiten ze je op, net als ze met mij hebben gedaan. Dan is er geen weg meer terug.”
Langzaam laat ze haar wandelstok zakken.
“Probeer de schijn op te houden, altijd en overal. Hoe moeilijk dat ook is. Dan laten ze je tenminste met rust en blijf je gelukkig.”