ACTIE t/m 31 december 2024: Wilt u het boek gratis ontvangen? Neem dan een papieren abonnement op Volzin Magazine (1 jaar of 2 jaar). Dan zorgen wij ervoor dat u het boek zo snel mogelijk thuisgestuurd krijgt. Bekijk hier de diverse abonnement opties.
De titel van het boek is ontleend aan het gedicht ‘Tempel’ van de Nederlandse dichter Mustafa Stitou (1974). Hij schreef het gedicht ter gelegenheid van het 90-jarig bestaan van de Amsterdamse openbare bibliotheek. De ‘tempel’ is hier de bibliotheek, die rijke verzameling van boeken uit alle windstreken en culturen. (...) van ademende waarheden is deze tempel vergeven, dicht Stitou, hier bespreekt het brein het brein/ bezingt wonder wonder en tegenwonder (...) er staan heelallen op de planken (...) En (…) hier stokt het hanige heilige woord (…).
Hier, in deze bibliotheek, houdt het onweersproken, masculiene gezag van de gevestigde instituties op. Hier stokt het, hapert het. Hier mag alles gezegd en geschreven worden. Hier geldt het vrije woord. Dat ‘hier’ geldt ook voor ons boek. Hier is niets bij voorbaat heilig in de zin van buiten ons om door anderen als onaantastbaar vastgelegd en voorgeschreven. Hier is ruimte voor het nieuwe ‘heilige’, voor dat wat jonge dichters die in het derde millennium hun gedachten en gevoelens aan het papier toevertrouwen, als waardevolle bouwstenen voor een zinvol leven zien.
Van geschreven naar gesproken poëzie
Er is poëzie voor elke tijd, voor elk moment, maar ook voor elke cultuur en elke persoon. Er bestaan zoveel vormen van poëzie als er dichters zijn. Er bestaan zoveel vormen van poëzie als er lezers zijn. Er bestaan zoveel vormen van poëzie als er gedichten zijn die op dát bepaalde moment door díe lezer in zulke omstandigheden ervaren worden. We vermijden het woord ‘gelezen’, want poëzie kan op allerlei manieren tot je komen. Gelezen en gehoord, gehoord als voordracht of als lied, verbeeld in vormen en kleuren, aangeboden en ontvangen met diverse zintuigen.
De huidige, Nederlandstalige poëzie betreedt nadrukkelijk de publieke ruimte en maakt veelvuldig gebruik van uiteenlopende podia en media. Naast de papieren publicaties en uitgeschreven interviews zijn dat de publieke interviews, optredens op festivals en in televisie- en radioprogramma’s, op YouTube en Instagram, in podcasts en filmpjes. Gedichten als gevelteksten komen ook in steeds meer plaatsen voor. Extra markant zijn de poëziefestivals in Nederland en Vlaanderen, met als hoogtepunt de Nacht van de Poëzie in Utrecht.
Hoewel het op zich een innerlijke tegenstrijdigheid lijkt, willen we in ons boek met gedrukte teksten de spoken word-poëzie ruim plaats geven. Onder spoken word verstaan we een performance met een zelfbedachte tekst waarvan de voordracht verheven wordt tot kunst. Spoken word is direct, verstaanbaar, gericht op het publiek en nadert de spreektaal vaak dicht.
Onze intentie
We hebben niet de intentie een theologische of een literaire uitleg ten beste te geven, hoewel dat gezien onze achtergrond (theologie en letterkunde) wellicht voor de hand zou liggen. Een theologische duiding ontaardt nogal eens in vrome ‘inlegkunde’, in het ‘dopen’ van gedichten. En een louter op literaire kenmerken gerichte duiding kan voor een breder publiek al gauw te technisch, te weinig inhoudelijk zijn.
Wat willen we dan wel? We hebben de indruk dat veel poëzierecensenten van dag- en weekbladen zich religieus gezien onnodig strikt op de vlakte houden. Dat geldt in wat bredere zin ook voor andere media. We hebben te leven met religieus gezien nogal toondove media. Religiositeit lijkt nogal eens een witte, zo niet blinde vlek. Zelfs wanneer het religieuze er in onze ogen duimendik bovenop ligt, wordt het vaak niet gesignaleerd of gewoon genegeerd. Dat kunnen we wellicht in ons boek een beetje recht trekken, zonder overigens als onvermoeibare apostelen overal naar expliciet religieuze toespelingen te zoeken. We zien niet in elke hand de hand van God en niet in elke boom het kruis van Christus. Hooguit zullen we zo af en toe op godsdienstige motieven attenderen.
Dat we daar aandacht voor vragen heeft alles te maken met de houding die de generatie dichters van na 1975 ten opzichte van religie inneemt. Van een uitgesproken antigodsdienstige houding is weinig meer te bespeuren. Voor hen is religie niet langer een te verwaarlozen factor. Het is een van de aspecten van het leven, niet iets dat bij voorbaat een respectabele plek verdient, maar wel iets dat de moeite waard is om te verkennen. Bij de niet-religieus opgevoeden, zoals bij Lieke Marsman, signaleren we een grote mate van nieuwsgierigheid en bij degenen die nadrukkelijk wel religieus opgevoed zijn, zoals Lucas Rijneveld, zien we een milde distantie. De soms felle uitgesprokenheid van een vorige generatie is verdwenen.
Voor de millennials houdt het loslaten van het geloof van de ouders niet zozeer een bevrijding in (zoals bij een vorige generatie), maar eerder een leegte. Een open ruimte. Hoe die in te vullen? Hoe een eigen plek te vinden of te creëren? Daar lijken ze actief naar op zoek. In die zoektocht naar hun eigen plaats wordt niets bij voorbaat terzijde geschoven.
Voor hen zinvolle zaken
Zoals de ondertitel van ons boek aangeeft, staat voor ons centraal de vraag wat voor de te bespreken dichters (in hun gedichten) een zinvol leven is. Religiositeit lijkt daarin een niet te veronachtzamen rol te spelen. Om dat aan te duiden blijkt bij heel wat jonge dichters hun protestantse (Lucas Rijneveld), rooms-katholieke (Alfred Schaffer en Ellen Deckwitz) of islamitische (Mustafa Stitou en Rodaan Al Galidi) achtergrond hun taalgebruik te kleuren. Ze zijn niet ineens religieus geworden, maar religiositeit lijkt, nu de kerk als machtsfactor heeft afgedaan, wel wat meer op haar inherente merites beoordeeld te worden. Dichters lijken nu religie veeleer te zien als een geestverwante poging het bestaansmysterie in woorden, symbolen en rituelen uit te drukken.
Het blijkt voor hen meer voor de hand te liggen haar met zaken als heilzame omvatting, levensmoed of veerkracht te associëren dan met kerk of dogma. Die laatste twee begrippen spelen in hun werk zo goed als geen rol. Het religieuze vocabulaire blijkt op de door ons te bespreken dichters aantrekkingskracht uit te oefenen, ook als ze daar van huis uit niet mee opgegroeid zijn. Wellicht dat daardoor zelfs het beeld kan ontstaan dat ze er een gevoeliger antenne voor hebben dan de meeste van hun generatiegenoten.
Om voor hen zinvolle zaken uit te drukken is uiteraard niet per se religieuze taal nodig. Dat zal ook in ons boek blijken. Toch raakt dat wat voor hen belangrijk is ons inziens wel herhaaldelijk aan religieuze noties. Die (h)erkenning zal ongetwijfeld afhangen van de vraag wat we onder religie en in het verlengde daarvan onder religieuze taal verstaan.
Religieuze taal
Ervan uitgaande dat taal altijd een uiting en verwerking is van wat men meegemaakt heeft of hoopt mee te maken, proberen we het antwoord op de vraag wat religieuze taal is te vinden door naar religieuze ervaringen te kijken. Die hoeven lang niet altijd ontleend te zijn aan de bekende, grote wereldreligies. Heel basaal zijn religies niet veel meer maar ook niet veel minder dan uitingen van de menselijke intuïtie of ervaring dat er iets bestaat voorbij dat wat we dagelijks met onze eigen ogen zien. Met dat wat uitreikt boven (beyond) het voorhandene, voelt men zich verbonden.
Een religieus mens is iemand die het vermogen heeft ontwikkeld zich te laten aanspreken door iets dat buiten hemzelf ligt, dat groter is dan hij zelf. Velen zullen een dergelijke ervaring ook met muziek hebben opgedaan. Vandaar dat de parallel tussen muzikaliteit en religiositeit ook vaak getrokken wordt en men bijvoorbeeld spreekt van religieus getinte muziek. Onder religieuze taal verstaan we een taal die zich openstelt voor de bovengenoemde ervaring en daar woorden voor tracht te vinden. Die taal hoeft niet per se de geijkte taal van de bestaande religies te zijn, integendeel. Het zoeken naar een eigen taal is juist typerend voor poëzie.
Een religieus mens laat zich leiden door het vermoeden dat de essentie van het eigen bestaan verbonden is met iets dat hij als de essentie van de totale werkelijkheid ziet
Brinkman & Mellegers
Een religieus mens laat zich leiden door het vermoeden dat de essentie van het eigen bestaan verbonden is met iets dat hij als de essentie van de totale werkelijkheid ziet. Die werkelijkheid wordt niet als vijandig of onverschillig ervaren, maar eerder als weldadig integrerend. Een dergelijke ervaring wordt ook wel een mystieke ervaring genoemd. Een ervaring die de laatste decennia mede door de geschriften van twee Joodse schrijfsters, Etty Hillesum (1914-1943) en Simone Weil (1909-1943), in het Westen weer veel aan actualiteit heeft gewonnen, maar in wezen een oeroude ervaring is, in tal van religies al millennia verwoord.
‘Boven is onder ons’
De verankering van religieuze ervaringen in verbondenheidservaringen loopt parallel met de huidige tendens om het goddelijke niet primair als iets tegenover het aardse en menselijke te zien, maar als iets in het aardse en menselijke. Al ver voor de Tweede Wereldoorlog signaleerde de dichter Martinus Nijhoff (1894-1953) diezelfde gedachte ook in de ‘jongere poëzie’: ‘God is in de realiteit, of Hij bestaat voor ons niet (...) Daar is Hij nog, of Hij is nergens.’ Bij die tendens om over immanentie transcendentie ‒ het ons overstijgende in het hier en nu ‒ te spreken past niet (meer) de gedachte van een verheven, almachtige en soevereine God, als een soort meester Albedil.
Daar past eerder het zoeken naar een nieuwe taal bij die het transcendente uit het immanente op laat lichten. Een taal voor dat wat ons te midden van al het aardse (het materiële) ten diepste raakt. Dat kunnen zaken zijn die ons vrolijk en dankbaar, maar soms ook verdrietig of wanhopig stemmen. Het terrein waarop we die ervaringen opdoen, kan alle levensaspecten omvatten: erotiek, liefde en genot, maar ook ziekte en dood, bedrog en schrijnend onrecht. Inclusief alle daarbij behorende emoties: verrukking, blijdschap en verwondering, maar ook verontwaardiging, frustratie, machteloosheid en woede.
Mede door het baanbrekende werk van dichters als Willem Barnard (1920-2010) en Huub Oosterhuis (1933-2023) is het de laatste decennia heel gebruikelijk geworden voor het transcendente (het goddelijke) zo gewoon mogelijke woorden te gebruiken. Als het goddelijke juist in het aardse te vinden is, dan zijn ook de woorden om dat te benoemen in het aardse ‒ dat wil zeggen: in het seculiere taalgebruik ‒ te vinden. Hun vrijmoedigheid om voor hen zinvolle zaken onverbloemd te noemen is een belangrijk selectiecriterium geweest om tot keuze van de tien door ons besproken dichters te komen.
Slot
Alle besproken dichters realiseren zich de macht van taal. Ze beseffen hoe bevrijdend taal kan zijn. Maar ze zien ook de onmacht, de ontoereikendheid, van diezelfde taal. Sommige dichters geven in hun podcast-interviews aan met hun werk grip op de werkelijkheid te willen krijgen. Dat is nogal hoog gegrepen. Wellicht te hoog. Toch duikt steeds weer de vraag op hoe hun taal zich tot de omringende werkelijkheid verhoudt. Die vraag lijkt voor sommigen zelfs de belangrijkste prikkel tot hun werk.
Hoe ‘open’ voor de talloze werkelijkheidsdimensies kan en mag in hun ogen taal zijn? Schuilt daarin misschien ook een reden om zo af en toe naar religieuze taal te grijpen? Al was het maar als uitbreiding van hun woordenschat? Zodra er ruimte wordt gelaten tussen taal en voorhanden werkelijkheid ‒ en elk goed gedicht pretendeert dat toch? ‒, ontstaat er ook ruimte voor religiositeit. Dan kan taal ook betekenis geven aan meer dan wat we met onze eigen ogen zien en dan is religieuze taal nooit ver weg.
We denken het werk van een tiental dichters te hebben belicht die met open ogen en oren een schets geven van een wereld waarin mede dankzij hen het leven het leven waard is of kan worden. Zo is het ‘hanige heilige woord’ ‒ het woord dat staat voor het harde masculiene woord van de institutionele religie ‒ vervangen door een paar andere ‘heilige’ woorden, woorden die staan voor bekommernis, zorg, empathie en liefdevolle verbondenheid.
Martien E. Brinkman is em. hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij publiceerde meer dan twintig boeken over westerse en niet-westerse, christelijke geloofsvormen. Sinds 2012 publiceert hij ook over poëzie.
PieterJan Mellegers was leraar Engels in Goes. Na zijn studie literatuurwetenschap werkte hij als vertaler en redacteur bij diverse uitgeverijen. Hij was literatuur-recensent bij het Utrechts Nieuwsblad en publiceerde vijf dichtbundels.
ACTIE t/m 31 december 2024: Wilt u het boek gratis ontvangen? Neem dan een papieren abonnement op Volzin Magazine (1 jaar of 2 jaar). Dan zorgen wij ervoor dat u het boek zo snel mogelijk thuisgestuurd krijgt. Bekijk hier de diverse abonnement opties.