In de serie ‘Jonge denkers’, oorspronkelijk geschreven voor het magazine Volzin, interviewde Theo van de Kerkhof afgelopen jaar twaalf jonge religieprofessionals. In een terugblik vraagt hij zich af: hoe kwam God in beeld? Waar is God volgens de jonge denkers te vinden? Op zoek naar God buiten ingesleten patronen. Drie stellingen over ‘het mysterie dat iedere ogenblik opnieuw in alles aanwezig is’.
Door Theo van de Kerkhof
Religie verdwijnt niet zomaar uit de moderne samenleving, religie transformeert, zo luidt een recent godsdienstsociologische inzicht. Het heilige hult zich steeds weer in nieuwe gewaden. Dat maakt religie tegenwoordig tot een wat ongrijpbaar fenomeen, dat zich op verschillende manieren kan manifesteren en voor verschillende mensen verschillende dingen kan betekenen.
In een poging dat meerduidige fenomeen toch wat scherper op het netvlies te krijgen, interviewde ik in de Volzinserie Jonge Denkers afgelopen jaar twaalf jonge (aankomende) religieprofessionals (tussen de 23 en 34 jaar). We zochten naar mensen die vanwege studie, beroep of achtergrond een bovengemiddelde affiniteit hebben met religie of spiritualiteit en in staat zijn daarop te reflecteren. Tegelijkertijd, zo was de gedachte, zouden zij door hun jeugdigheid wellicht vrijer staan tegenover ingesleten patronen en feeling hebben voor de wijze waarop religie oplicht in het hedendaagse leven.
Wat is het resultaat? De twaalf geïnterviewden brachten veel interessants naar voren, meer dan hier in kort bestek kan worden samengevat. Ik wil slechts één thema eruit lichten: hoe kwam God in beeld? Immers: wat maakt een fenomeen nu juist tot een religieus fenomeen? “Uiteindelijk heeft dat toch te maken met een godservaring”, zegt godsdienstwetenschapper Brenda Mathijssen. Ik kom, op basis van de twaalf interviews, tot drie stellingen.
Niet vastleggen
De eerste stelling luidt: God is niet iets objectiefs (iets in de buitenwereld). God laat zich niet vastleggen, zoals objecten uit onze ervaringswereld vast te leggen zijn. Hij is geen ding tussen de dingen. God is eerder, om met Dag Hammarskjöld, te spreken een “vliedend licht in ons diepste innerlijk”. Wie naar God grijpt, grijpt per definitie mis.
Voor een aantal jonge denkers betekent dit allereerst een relativering van iedere stellige geloofsuitspraak. “Ik weet niet of God bestaat”, zegt docent levensbeschouwing Erwin van de Bunt, maar hij heeft wel het gevoel dat er ‘meer’ is. “Het leven is voor mij een wonder, dat roept bij mij een besef wakker van iets groters. Dat zou je God kunnen noemen.” Maar: “Ik denk dat we dat grotere niet te snel dogmatisch moeten dichttimmeren.”
Voor Van de Bunt is het christelijke geloof ‘een talig construct’, een hulpmiddel om uit te drukken wat eigenlijk niet uit te drukken valt en als zodanig relatief.
Filosofe Joyce Pijnenburg ziet het goddelijke (al gebruikt ze dat woord liever niet) opdoemen in gnostieke en metafysische theorieën over het Ene, het absolute, dat zich uitstort in een veelheid, en zo onze wereld voortbrengt. Zij is gefascineerd door een vreugdevol scheppend principe dat ze overal waarneemt, zowel in haar eigen innerlijk als in de wereld als zodanig. De gnostieke theorieën die zij bestudeert, spreken van een goddelijke vonk. Ze citeert ook de schrijver Louis Couperus, die datzelfde woord gebruikt als hij mijmert over de momenten van grote vreugde in zijn leven: “Er was een glimlach zacht in mij, als een vonk die altijd glimpte.”
Maar zo benadrukt Pijnenburg: je moet die beelden over het Ene, goddelijke niet al te letterlijk nemen. Het zijn metaforen: “Verbeelding van iets dat zonder beelden onbeschrijfbaar is.”
Hoe zit dat bij de jonge denkers met een meer orthodoxe achtergrond? Krijgt het goddelijk daar wellicht vastere contouren? Voor de evangelisch gelovige Eleonora Hof is de klassieke christelijke geloofsleer wel degelijk heel belangrijk. Het centrum van haar geloof vindt ze in de persoon van Jezus. Maar: “het gaat mij inderdaad niet om stellingen ergens in mijn hoofd. (…) Die inhoud is verweven met mijn hele zijn.”
Priester Jos Moons vindt dat het in de kerk te vaak over uiterlijkheden, liturgische voorschriften, theologie en moraal gaat, “terwijl het geloof ook over innerlijkheid gaat.” Geloof is voor hem “geen rationele of juridische zaak, maar een zaak van het hart.”
Johannes ten Hoor groeide op in een orthodox reformatorisch gezin. Twijfelen aan het bestaan van God doet hij niet. Maar: “Wat ik heb laten vallen is de grote stelligheid. De gedetailleerdheid waarmee je zou weten wat God allemaal van ons wil.”
En moslima Sheily Belhaj zegt: “Ik ben niet zo van de vaststaande regeltjes. Je moet kijken naar de waarden erachter. De tijden veranderen en iedere cultuur vraagt om een eigen invulling.” In haar ogen is God “heel ruimdenkend”.
Reëel
God mag dan als een vliedend licht zijn, ongrijpbaar, ondefinieerbaar, geen ding tussen de dingen, niettemin: God is reëel, zo benadrukken verschillende jonge denkers eveneens. God is niet louter fictief, enkel iets in ons bewustzijn. Vandaar stelling twee: God is niet alleen maar subjectief (iets in onze binnenwereld).
De metaforen waar Joyce Pijnenburg het over heeft, zijn meer dan ‘fantasieproducten’. Metaforen stellen wel degelijk op hun eigen wijze ‘werkelijkheid’ tegenwoordig. Johannes ten Hoor is heel stellig: “Voor mij is God een realiteit, die boven deze aardse realiteit staat. Ik heb een beetje een hekel aan al te grote vrijzinnigheid … ‘Eerst waren er mensen toen was er God’, dat soort denken.” En ook aankomend predikant Willem Roskam stelt: “Ja, God heeft realiteitswaarde. Misschien wel de hoogste realiteitswaarde.”
Voor humaniste Niki van Houten ligt dat anders. Zij vertegenwoordigt het meest uitgesproken een modern gesloten wereldbeeld: Iets ‘groters’? “Hoe groot wil je het hebben? … een ‘verticale transcendentie’? Iets dat boven het universum uitgaat? Met dat denkbeeld heb ik weinig affiniteit. Ik ervaar geen hogere zin die vervolgens doorsijpelt in de zingeving van mijn dagelijkse leven. (…) Nee, zin geven wij zelf.” Consequent redenerend zegt zij: “Het idee God heb ik niet nodig.” Zij is de meest atheïstische van de twaalf.
Uiteindelijk luidt de conclusie van meerdere jonge denkers: het idee God impliceert een realiteit die mij omvat en meer oorsprong is van mijzelf dan dat ik dat zelf ben. Praktisch leidt dit tot een spiritualiteit van zelfrelativering. Je zou die gedachte zelfs de rode draad van een christelijke spiritualiteit kunnen noemen: relativering van de moderne maakbaarheidsgedachte, de zelfredzaamheidsideologie. “Je bent en hoeft niet het middelpunt van het universum te zijn. Ik word gedragen, leef van wat mij gegeven wordt, van de genade om het maar eens theologisch te zeggen”, aldus theoloog Thijs Caspers. En hij vervolgt: “Je hoeft niet de architect te zijn van je eigen succes. Ook waar je niet slaagt, ben je van waarde. Misschien is dat loslaten van een te grote zorg om het eigen ‘ik’ uiteindelijk wel heel weldadig.”
Soortgelijke gedachten oppert Willem Roskam: “In christelijk perspectief kun je meer ontspannen tegenover je eigen tekortkomingen staan.” En: “Het is barmhartiger om het beslissende perspectief op jouw leven op de een of andere manier aan God over te laten.”
Jos Moons, ten slotte: “God woont in de werkelijkheid zelf. Is dat niet wat de incarnatie inhoudt, dat God er echt is?”
Bron
Maar wat betekent het nu als we stelling één en twee op elkaar betrekken? Als God noch behoort tot het domein van het objectieve (buitenwereld), noch in het domein van het subjectieve (binnenwereld), waar hoort hij dan wel thuis? Het moderne denken kent niet meer smaken. Van een bovennatuur wil dat denken immers niet weten. Eleonora Hof stelt dan ook onomwonden: “het moderne denken is niet de enige manier om over het leven na te denken. Het is voor mij niet normatief of maatgevend.” Betekent God erkennen dan automatisch een terugval op een premodern wereldbeeld? Of bieden de ideeën van onze twaalf jonge denkers een alternatief?
Dat brengt mij bij de derde stelling: God gaat zowel aan de wereld van het subjectieve (binnenwereld) als van het objectieve (buitenwereld) vooraf. Hij is het mysterie waaruit beide werelden voortkomen.
God is geen voorwerp binnen onze ervaringswereld, noch een product van ons bewustzijn, maar eerder te beschouwen als de bron van beide. Dat betekent dat God als mogelijkheidsvoorwaarde (schepper) aanwezig is in ieder moment waarop het leven zich voltrekt, elk ogenblik opnieuw. Kijk naar de bijbelse verhalen, zegt Marije Vermaas. God openbaart zich niet in de eerste plaats in de tempel, maar daar waar het leven is, waar mensen aan het werk zijn, met elkaar omgaan, onderweg zijn. “Daar in het alledaagse leven, openbaart God zich.” Willem Roskam: “God is dat wat de dingen als het ware met een bepaalde betekenis laadt.”
Geestelijk verzorger in opleiding Nanda Wassink zegt: “Ja, ik geloof wel in iets groters dan ikzelf waar troost vanuit gaat. Maar ik ervaar dat vooral in contact met anderen. In verbondenheid gebeurt dat ‘religieuze’. Of ik dat God noem? Ja, ik denk het wel. Of eerder zou ik zeggen: er is iets goddelijks. Dat zit in alles, in de natuur, maar vooral in contact tussen mensen. (…) er is ‘meer’ dat ons met elkaar verbindt.”
Hier en nu
God onderkennen in alles is geen garantie dat alles ook goed gaat in je leven, zo benadrukken verschillende geïnterviewden. Natuurlijk niet, zegt Vermaas, ook christenen lijden en maken narigheid mee: “Maar dat wil niet zeggen dat God daar niet bij aanwezig is. Op het moment dat ik mij kan overgeven heb ik gemerkt, geeft Hij mij moed en kracht.” En: “Mijn ervaring is dat juist het lijden momenten biedt van Godsontmoeting. God is betrokken bij alles.”
Dit godsdenken heeft ook een praktische kant: als God aanwezig is overal waar het leven gebeurt, dan vraagt dat van onze kant, als wij het goddelijke willen ontmoeten, een bepaalde openheid en alertheid voor het leven als zodanig. Is dat niet waar het in veel hedendaagse spiritualiteit om gaat: aanwezig zijn, present, mindful, in het hier en nu? Of zoals Nanda Wassink zegt: “Een open en liefdevolle grondhouding tegenover alles en iedereen.” Over haar pastorale werk zegt ze: we willen vaak graag iets doen, oplossen, verhelpen, maar soms valt er niets te verhelpen en is het een kwestie van uithouden met de ander. “Kun je gewoon erbij blijven in het moment? Kun je het lijden voor dat moment mee dragen?” Thijs Caspers: “Christelijke spiritualiteit impliceert een houding van je toevertrouwen aan het leven, hoe dat ook uitvalt, wat er ook op je pad komt.”
Erwin van de Bunt: “Ik beleef mijn geloof persoonlijk, maar niet individualistisch in de zin van geïsoleerd, op mijn eentje. Mijn gevoel van verwondering en me opgenomen voelen in iets groters dan ikzelf beleef ik juist sterk in relatie met anderen. Ik deel bewust mijn leven met anderen.”
Zie ook andere interviews in de serie Jonge Denkers.
Bron: Volzin