De vooraanstaande Franse avant-garde componist Pierre Boulez is op negentig jarige leeftijd overleden. Eric Cortius besteedde in maart vorig jaar een bijdrage aan zijn werk.
Plink, plonk, ... plink, plink, plonk. Juist, modern klassieke muziek. Menig luisteraar kan daar maar moeilijk chocola van maken. Tot die luisteraars behoort Eric Corsius zeker niet. Muziek van Arnold Schönberg, Alban Berg en Pierre Boulez (die precies vandaag, 26 maart 2015, 90 jaar wordt) vindt hij boeiend. Mooi zelfs. Wat hem minder aanstaat, is de stelligheid waarmee deze twintigste-eeuwse muziekvernieuwers de overgeleverde klank- en vormentaal als afgedaan beschouwen. Daarin lijken ze op theologische, kerkelijke en spirituele vernieuwers die zeker weten dat “door hen, met hen en in hen een niet te overtreffen tijdperk is aangebroken.”
Door Eric Corsius
Nadat hij met toenemende zichtbare tegenzin het laatste seizoen van Pauw & Witteman had uitgediend en hij tot zijn eigen en ons aller opluchting was gestopt met dit onwennige televisiehuwelijk, keerde Paul Witteman onlangs terug met Podium Witteman. Het is een verademing. In dit programma is Witteman merkbaar meer in zijn element. Hij geniet – en wij met hem. De knorrepot is opgeknapt en de stemming in huis daardoor verbeterd.
Met zijn nieuwe programma lijkt Witteman aan te willen tonen, dat je met een voorkeur voor klassieke muziek best oud kunt worden – of beter nog: dat je als jongere niet hoeft te vrezen dat de liefde voor klassieke muziek je kansen op de arbeids- of huwelijksmarkt verkleint. Klassiek is sexy, zo luidt de boodschap van Wittemans nieuwe zondagavondborrelprogramma, een boodschap die ook wordt uitgedragen door producties als Maestro en De Tiende Van Tijl.
Ingewijden
Onlangs had Witteman het echter moeilijk. Hij had de klassieke-muziek-nerd bij uitstek te gast: Ed Spanjaard. De aanleiding bestond in het feit dat de componist en dirigent Pierre Boulez dit jaar zijn negentigste verjaardag viert. En Spanjaard is een trouwe en ingewijde vertolker van het werk van Boulez in het bijzonder en een compromisloze pleitbezorger van de muzikale stroming waarvan Boulez het boegbeeld is, in het algemeen. Vergeleken bij Spanjaards door en door ernstige en academische aura is de shagrollende Reinbert de Leeuw, die steeds minder dogmatisch wordt in zijn muzikale voorkeuren, een muzikale losbol en een toonbeeld van frivoliteit.
De deftige dirigent liet zich dan ook niet van de wijs brengen door Witteman, toen deze durfde te opperen dat de bekendheid van Boulez op den duur wellicht toch beperkt blijft tot een handvol ingewijden. Onbewogen legde Spanjaard deze onheilsprofetie naast zich neer en zei dat mensen gewoon beter moeten luisteren. Het klonk beslist niet hautain of neerbuigend. Spanjaard bracht het eerder met de argeloosheid en onbevangenheid van iemand die reeds in het zwembad is gesprongen en ons, die aan de kant staan, toeroept dat het water best lekker is als je er eenmaal in ronddobbert.
Passé
Wat bij Spanjaard, met zijn uitstraling van verstrooide professor, nog sympathiek overkomt, dat kan wel degelijk irriteren bij de grote muziekvernieuwers van de twintigste eeuw, van wie Boulez er één is. Boulez staat in de traditie van Schönberg en Adorno. Hij hoort tot een muzikale stroming die meent te weten wat ‘De Geschiedenis’ wil met de muziek. Componisten en musicologen van deze beweging hebben altijd wat neergekeken op - of in elk geval opgekeken van - collega’s die de geschiedenis maar niet wilden begrijpen en die anders dan zij trouw bleven aan de overgeleverde klank- en vormentaal. De muziek van de voorvaderen: je kunt ervan leren en je kunt die zelfs blijven uitvoeren (hetgeen Boulez ook deed en doet). Maar hun taal blijven spreken: dat is passé. Zo lijkt het credo te zijn.
Hoe boeiend en – jazeker! – mooi ik de muziek van Schönberg, Berg en andere Boulez-idolen ook vind: het gaat er bij mij niet in, dat met hun Nieuwe Testament het Oude heeft afgedaan. De muziek van het Oude Testament mag wat mij betreft niet alleen nog steeds worden uitgevoerd, maar bovendien ook worden nagevolgd. Ook Sibelius, Prokofjev of de late Henze horen bij het ‘levensgevoel’ van hun tijd – en bij wijlen zelfs de politieke schuinsmarcheerder Richard Strauss of de dramaqueen Sjostakovitsj.
Wij zijn de tijden
Zoals ik moeite heb met theologische, kerkelijke en spirituele vernieuwers die ons toeroepen dat door hen, met hen en in hen een niet te overtreffen tijdperk is aangebroken: zo heb ik moeite met de evangelisten van het Nieuwe Verbond in de kunst. Wij hoeven in geloof noch kunst angstvallig en kruiperig te luisteren naar wat De Geschiedenis hier en nu tot en door ons wil zeggen – om ons dan tot spreekbuis daarvan te maken. Wij zijn – om vrijmoedig Augustinus aan te halen - zelf de tijden. En wat wij zeggen en zingen, is wat de tijd zegt en zingt, met al de veelstemmigheid van dien.
» Lees ook andere artikelen van Eric Corsius