Een verbijsterend ontoegankelijke tekst die flirt met het onbegrijpelijke, zo wordt ‘Idea of Prose’ omschreven, maar voor de Amsterdamse filosoof Ype de Boer (1989) is Giorgio Agamben (1942) een bijzonder inspirerend denker. Interview in de serie Mijn boek.
Door Cees Veltman
“Voor mij is Agamben de belangrijkste filosoof. En hij leeft nog, dat is ook leuk. Dan zie je met welke thema’s en problemen de hedendaagse filosofie worstelt en ben ik niet alleen met oude filosofen bezig. Wat mij in Idea of Prose aanspreekt, is de compleet unieke schrijfstijl. Op een wonderschone manier experimenteert Agamben daar met niet-filosofische stijlen van schrijven, zoals dichtkunst, korte verhalen en anekdotes, om filosofische ideeën te presenteren, maar zonder conclusies op te dringen. Deze beeldende, evocatieve manier van met ideeën omgaan, heeft voor mij een compleet nieuw perspectief op het denken geopend.
Het boek is ingedeeld in drieëndertig korte stukjes van hoogstens een paar pagina’s met steeds als kopje ‘De idee van …’, De idee van stof, de idee van proza, van waarheid, van liefde, van macht, van communisme enzovoorts. Maar soms vind je die woorden niet meer terug in de tekst eronder. ‘Idea of Prose’ wordt beschouwd als het meest enigmatische – mysterieuze – boek van hem. Misschien kun je er inderdaad beter steeds korte stukjes uit lezen. Soms kan ik het boek bijna niet lezen, omdat ik na een of twee pagina’s zoveel energie en ideeën krijg, dat ik spontaan opsta en door de kamer begin te lopen, zoveel roept het boekje bij me op.”
Nieuwe liefde voor filosofie
Dit boek heeft bij mij een nieuwe liefde voor filosofie aangewakkerd. Ik ging filosofie studeren omdat ik geïnspireerd naar waarheid wilde zoeken, erachter wilde komen wat denken eigenlijk is, en hoe dat zich tot het leven verhoudt. Misschien is dat meer iets dat je persoonlijk moet doen dan op de academie, zoals collega’s zeggen, maar door dit boekje kreeg ik het gevoel: hier gaat het om, hier wordt academische analyse en argumentatie even achtergelaten om puur creatief met ideeën om te gaan. Dat is voor mij uiteindelijk veel belangrijker dan de argumentatievaardigheden en leesmethoden die men leert aan de academie.
Bovendien heeft het boekje me veel bijgebracht over de aard van creativiteit en spontaniteit. Als lezer vraag je je af: wat voor taal is dit, wat wil die man? Tot je op een gegeven moment doorkrijgt dat hij niet alleen nieuwe ideeën, maar ook een nieuw soort filosofische taal probeert te ontwikkelen. Een belangrijke component in zijn filosofie is dan ook traditiekritiek. Alle vormen die we overgeleverd hebben gekregen van spreken, denken en handelen zijn verstard en moeten we openbreken, vindt hij. Dat lijkt overdreven destructief, maar in zijn werk krijgt het een uitermate positief karakter.
Dat zie je in het eerste stukje onder de kop ‘De idee van materie’. Daar schrijft hij over een ‘ervaring met de taal’ waarin je op haar grenzen stuit. We moeten zogezegd de ‘materie’ van de taal gaan onderzoeken, het stof of het materiaal ervan: ‘De beslissende ervaring waarvan wordt gezegd dat er toch al moeilijk over te vertellen valt, is eigenlijk geen ervaring. Ze is veel eerder het punt waarop we op de grenzen van de taal stoten.’
Deze ‘grenzen van de taal’ betreffen niet zozeer de gedachte dat de taal nooit in staat zou zijn om alles tot uitdrukking te brengen of dat er buiten de taal om iets ‘onzegbaars’ zou bestaan, maar veeleer dat de taal zelf een veranderlijk en beweeglijk gebeuren is, Daarmee is wat ze over de wereld vaststelt, hoe ze de wereld presenteert, eveneens vergankelijk en variabel. Door dat inzicht ga je het dynamische proces van de taal en wereld inzien. Dan hoef je niet meer gebonden te zijn aan starre vormen van taalgebruik en aan alle normen en waarden en levensvormen die bij een taalgemeenschap horen, want je hebt begrepen (‘ervaren’) in welke mate dit gebruik uiteindelijk op een dynamisch proces rust. Dan kun je aan dat dynamische proces deelnemen. Dat is de oorsprong van creativiteit. Agamben vergelijkt het met mensen die een bijnadoodervaring hebben gehad. In plaats van dat ze na die ervaring van alles over de dood te vertellen hebben, suggereert hij, vinden ze juist de woorden om over het leven te praten.
Door relativeren leren spreken
De relativiteit zien van wereldse normen en waarden betekent voor Agamben niet dat je in de ban bent van de dood, van leegte en nihilisme. De ervaring van de grenzen en relativiteit van de taal is niet zozeer het einde van alle betekenis en zingeving, maar veeleer het begin. Alsof je de bron van het leven raakt. Je ontdekt de materie om verhalen over het leven te vertellen. Door afbreken en relativeren, kun je opnieuw leren spreken – dat wil zeggen, als je niet bij de destructie blijft hangen Dat is een belangrijk inzicht voor hoe ik zelf probeer te leven. Het heeft me bovendien ontvankelijker gemaakt voor spirituele ervaringen. Ik ben christelijk opgevoed, maar ben me ertegen gaan afzetten. Door Agambens relatie tot religie kan ik opnieuw spiritualiteit waarderen. Nog steeds met een kritische houding ten opzichte van iedere vorm van instituties, zoals kerken, die universele levensprotocollen voorschrijven, maar met behoud van rijke en belangrijke ervaringen met het zijn, de taal of God. Die termen zijn bij Agamben uiteindelijk vrij inwisselbaar.
Agamben wordt wel een radicale neomarxist genoemd, maar dat is niet terecht. Hij vindt juist dat je afstand tot grote dogma’s moet bewaren zoals de door Marx aangekondigde overwinning van het communisme. Marx vond de productieverhoudingen en de economie bepalend voor de mens en de cultuur. Agamben legt er juist veel nadruk op dat het de ideeën en praktijken van ideologieën zijn die het leven bepalen.
Hij is eerder een anarchist dan een marxist, ook al heeft hij net als Marx veel kritiek op het kapitalistische systeem. Hij uit felle kritiek op de staat en elke institutie die in naam van het idee dat de mens een bepaalde bestemming heeft, ons een levensvorm oplegt. Dat opleggen, verhindert namelijk de open potentialiteit van leven waarvoor moralisten zo bang zijn, en sluit al dat leven en al die levensvormen uit die niet aan het opgelegde ideaal voldoen.
Agamben is wat dat betreft vrij idealistisch, en zet zich vol vertrouwen in voor een vorm-van-leven en gemeenschap die zich puur in termen van openheid en potentialiteit ontwikkelt. Dat betekent dat we een vorm van denken moeten ontwikkelen die geen begin en geen einddoel heeft. Een denken dat bevrijd is van het idee dat we alle mensen één kant op moeten sturen of dat het de natuur van de mens zou zijn zich op een bepaalde manier te gedragen.
Schaamtebesef in plaats van schuldbesef
In de theorievorming rond deze nieuwe ‘vorm-van-leven’ bekritiseert Agamben ook bepaalde ethische categorieën, zoals schuld. Schuldgevoelens hebben we niet zozeer van onszelf, maar ontstaan op het moment dat wij geconfronteerd worden met levenswetten en levensprotocollen van instituties die zeggen wat goed en kwaad is. Terwijl we nooit volledig aan deze wetten en idealen kunnen voldoen. Zelfs als het gaat om de verschrikkingen van Auschwitz bijvoorbeeld, kritiseert hij het pure schuldbegrip. Als de kampen iets hebben laten zien, betoogt hij, is het dat traditionele categorieën zoals schuld niet meer afdoende zijn. Schuld is een juridische, geen ethische categorie. Het schuldbegrip gaat immers uit van een autonoom individu dat volledig aansprakelijk is voor zijn daden, maar we zijn nu eenmaal niet geheel autonoom. Voor dit schuldbegrip stelt Agamben een schaamtebegrip in de plaats. En dan niet in een negatieve, maar juist in een positieve zin.
Met het schaamtebegrip komen we verder dan met het schuldbegrip omdat schaamte precies aantoont in welke mate we in alles wat we denken, ervaren en doen, tegelijkertijd overgeleverd zijn aan processen waar we geen controle over hebben: ons lichaam, de situatie waarin we ons bevinden, de taal die we spreken enzovoorts. In de ervaring van schaamte zien we hoe we samenleven met iets wat bij ons hoort, maar waar we ons tegelijkertijd niet helemaal mee kunnen identificeren. Denk bijvoorbeeld aan de gebondenheid aan ons lichaam als we ziek zijn. Dergelijke ervaringen helpen ons begrijpen dat we altijd in aanraking zullen zijn met oncontroleerbare processen.
Agamben is bescheiden. Hij wil wel een richting van denken aanwijzen, maar uit respect voor de lezer geen conclusies trekken. Juist dat zet je aan het denken. Waarheid zoeken is niet alleen een afwegen van argumenten, maar is ook een oproepen van beeldende taal om het denken open te maken in plaats van het te sluiten. Zijn denken is om veel redenen actueel, niet alleen vanwege zijn visie op taalgebruik, schaamte en schuld. Op veel actuele kwesties heeft hij gereageerd. Hij voorspelde de vluchtelingencrisis en waarschuwt tegen een dreigende uitsluiting als reactie daarop. Ook kritiek op onze spektakelmaatschappij en op het vrijemarktdenken, het zit allemaal in zijn werk.”
Giorgio Agamben, Idea of Prose, State University of New York Press, 1995, 152 blz., € 21,99
Pilatus en Jezus, Vbk Media, 2014, 64 blz., € 12,50
Profanaties, Boom, 2015, 104 blz., € 15,50, (vertaald door Ype de Boer)
Wat er overblijft van Auschwitz?, Verbum, 2018, 192 blz., € 17,95 (met inleiding van Ype de Boer)
Ype de Boer, Murakami en het gespleten leven, Aup, 2017, 203 blz., € 19,99
[box type="shadow"]
Ype de Boer verzorgt in het kader van het HOVO-onderwijs aan de Vrije Universiteit Amsterdam een collegereeks 'Agamben en het gebruik van het lichaam'. Op basis van Agambens recentelijk verschenen magnum opus The Use of Bodies, zal geprobeerd worden grip te krijgen op zijn fundamentele herinterpretatie van wat het betekent om te leven. Wat is geluk? Wat is de mens en hoe verhoudt die zich tot de wereld, anderen en zijn/haar eigen lichaam?
Tien hoorcolleges van 30 januari t/m 10 april 2019, 10.30-13.00 uur, kosten € 290,-. Aanmelden via aanmeldformulier (vóór 23 januari 2019).
[/box]