Wat doet de huidige tijd van inperkingen met ons? Voor Eric Corsius doet zich in ieder geval het prozaïsche feit voor dat hij dagelijks twee uur aan reistijd wint. Die tijd benut hij voor wandelingen. Het leidt hem af van de "schijnbelangrijke grote lijnen" en leert hem geduldig oog te hebben voor details, "voor het onaanzienlijke in de ruimte en voor het onmerkbare voortschrijden van de tijd."
Door Eric Corsius
We leven in een tijd van clichés – zoals deze uitspraak en de volgende. We leven ook in een tijd van paradoxen. Bijvoorbeeld de paradox dat we enerzijds zijn beperkt in onze bewegingsvrijheid, maar aan de andere kant meer dan ooit nieuwe werelden ontdekken, binnen en buiten (al is dat, zo geef ik toe, niet iedereen gegund). Sinds medio maart werk ik merendeels thuis. Ik kan niet zeggen dat ik me verveel. Maar ik heb elke dag gemiddeld twee uur over, doordat ik niet of nauwelijks hoef te reizen voor mijn werk. En die uren gebruik ik voor wandelingen. Op zaterdag gun ik mezelf zelfs vier uur. Het weer werkt natuurlijk mee, dankzij de lente die ons dit jaar zeer goed gezind is. Aan frisse neuzen dus geen gebrek.
Het is ook bij gebrek aan culturele evenementen en museumbezoeken, dat ik nu meer de natuur en het agrarische cultuurlandschap ontdek. Uiteraard is het wandelen zelf ook een cultuuruiting, moet ik er bij zeggen: een doelbewuste en moderne praktijk van zelfstilering, die in de romantiek, met haar voorkeur voor dwaal- en omwegen, is uitgevonden. Bovendien cultiveer ik de tuin van mijn eigen lichaam ermee, in concreto: mijn conditie en gewicht – al word ik hierdoor natuurlijk niet de David van Michelangelo; daarvoor moet u na de opheffing van de beperkingen maar zo snel mogelijk naar Florence afreizen. Maar ik dwaal af. (Gebrek aan focus en concentratie schijnt overigens een bijverschijnsel te zijn van deze tijd.)
Grens
Terug dus naar mijn wandelingen onder de blauwe hemel. Ik woon op de grens van stad en platteland en leer nu de parken en bossen, de uiterwaarden en boomgaarden, de akkers en weiden kennen, die het Roergebied omzomen. Bovendien heb ik dit voorjaar de fases van de lente zeer bewust beleefd: de korte hevige flirt van de kersenbomen; het explosieve baltsgedrag van de Magnolia; het trage, zich langzaam uitrekkende ontwaken van de seringen; het geleidelijke ontstaan van de vele schakeringen van groen aan de bomen en op de velden; de primeur van de geur van gemaaid gras enzovoorts – met steeds op de achtergrond de al dan niet uitgebluste vulkanen van de kolen- en staalindustrie.
De romanticus in mij kan zich dan helemaal verplaatsen in al die schilders en kunstfotografen, die oog hadden voor de nuances van vorm en kleur. Soms sta ik op een landweg even stil, geef mijn ogen de kost en vraag me af: waar heb ik dit eerder gezien? En dan weet ik het… Het is een foto van de kunstfotograaf Renger-Patzsch, die met zijn camera het landschap besloop, als ware het een slapend roofdier, om het dan in beeld te vangen op het moment dat de lichtval precies naar zijn smaak was. Of ik voel me alsof ik verzeild ben geraakt in een landschapsschilderij van Jakob van Ruysdael, de meester van de textuur van de bomen in een Hollands rivierenlandschap en van de oneindige variatie aan groentinten daarin.
Geduldig oog
Deze tijd mag dan misschien leiden tot een gebrek aan focus, zoals gezegd. Maar ze leidt er bij in elk geval toe, dat ik word afgeleid van de schijnbelangrijke grote lijnen. Zo ontwikkel ik een geduldig oog voor het onaanzienlijke in de ruimte en voor het onmerkbare voortschrijden van de tijd. Ik zie details en nuances en neem slakkengangetjes waar. Dat is een heilzame en leerzame ervaring. Nu maar hopen dat ik ook mijn zintuigen ontwikkel voor de grijstinten, kleine oneffenheden en bas-reliëfs in de samenleving en voor tergend langzame, maar hoopgevende ontwikkelingen. De mooiste landschappen zijn immers de gemeenschappen waarin mensen elkaar het leven zoet maken. De mooiste lentes zijn de sluipende processen, waarvan de wereld beter wordt. Ook dat is cultuur trouwens.