Het is herfst. Ik dwarrel als een blad dat heen en weer geblazen wordt. Ik weet niet meer zo goed wie ik ben. Eens was ik een ongelovige, dat was helder. De hemel was slechts een nagloeiende explosie; kerken waren aula’s waarin God lag opgebaard; bij ons thuis stond de zwarte Bijbel als een fossiele steen in de kast. Zwervend over het Zeeuwse strand, wist ik dat ik lang geleden uit de zee was aangespoeld om in de wind met moeite op mijn benen te staan. Mijn bestaan, kortom, was pijnlijk overzichtelijk.