Vreemde dingen staan er in het evangelie: Jezus die een dove apart neemt en hem vingers in de oren steekt. Erik Borgman preekte afgelopen zondag over deze en andere vreemde teksten uit de Bijbel. Dorstige grond verandert in een bron, wildernis zal bloeien als een roos. Daarvoor moet je wel anders leren kijken, opnieuw gaan horen. Kan Jezus ons ook niet even apart nemen? Of doet hij dat al, in die stroom vluchtelingen? Raakt hij ons soms niet aan met hun tranen?
Door Erik Borgman
Het is al met al maar een vreemde scène, die het evangelie van Marcus (7, 31-37) ons presenteert. Als kinderen van deze tijd zouden zien wat hier beschreven wordt, zouden ze vol afschuw uitroepen: ‘Zag je dat, Hij spuugde op zijn vingers.’ ‘Ja, en Hij had er eerst mee in die ander zijn oren gezeten!’ ‘Getver, en dan op zijn tong – uhhhl!’ Als je het nader tot je door laat dringen heeft het verhaal haast iets seksueels: er wordt lichaamsvocht uitgewisseld er wordt in het lichaam van een ander binnengegaan en er is gezucht en gesteun. Opmerkelijk is dat Jezus kort hiervoor – de passage stond vorige week op het leesrooster – gezegd had dat niets wat van buitenaf in de mens komt, haar of hem onrein kan maken. Het is wat uit de mens komt dat onrein maakt (Mc. 7,15). Maar als het gaat om rein maken, om openmaken wat afsluit en om losmaken wat bindt, is de beweging blijkbaar wel van buiten naar binnen. Zelfs de hemel wordt erbij betrokken; Jezus kijkt ernaar op en verbindt zich met God. En Hij neemt de doofstomme mee buiten de menigte om hem juist daar voor zijn omgeving te openen. Zoals Jezus zichzelf regelmatig terugtrekt om te bidden en hierdoor in staat is Gods aanwezigheid midden in de drukte beter te zien.
Dit laatste heeft natuurlijk te maken met een God die – zoals in de brief van Jacobus (2,5)  staat – degenen die in de ogen van de wereld arm zijn, uitkiest om rijk te zijn in het geloof. Het gaat niet alleen om zien, horen en spreken, het gaat om de manier waarop je ziet, om wat je hoort en om hoe je spreekt. Eerder dan dat de man die Jezus even apart neemt na afloop iets kon wat hij daarvoor niet kon, lijkt hij anders te zijn gaan doen wat hij daarvoor op een andere manier ook al deed. Hij wordt even uit de wereld gehaald, met zijn doorgaande vloed aan woorden en zijn opdringerige beelden, en hij komt er dankzij Jezus veranderd in terug.
Alles in het verhaal lijkt er vervolgens op gericht duidelijk te maken dat het Jezus is die nu in hem werkt. Jezus zit in zijn oren en leert hem opnieuw horen – Gij hebt mij oren geboord, zegt Psalm 40 tegen God (vers 7), en in dit verhaal boort Jezus als het ware de oren van de man opnieuw, zodat deze met de psalmist kan zeggen: ‘Hier ben ik; uw wil te doen is wat ik verlang’ (vers 8 en 9). Jezus legt zijn spraakwater in zijn mond en dat leert hem opnieuw spreken. En misschien mogen we ook wel zeggen dat Jezus’ zucht in zijn borst zit waarmee Hij de Geest, de levensadem van God naar zich toehaalt die de man openhoudt. De farizeeën en de schriftgeleerden uit Jeruzalem, waar het vorige week over ging, waren bang voor wat erin slaagt binnen te dringen. Jezus is eerder bang voor wat in zichzelf opgesloten blijft. Waar Hij komt, daar wordt de weg vrijgemaakt om te zorgen dat de dingen juist wel binnen kunnen komen en dat wij ervan gaan getuigen.
De steppe zal bloeien
De ogen van blinden zullen worden geopend, is te lezen bij de profeet Jesaja, en de oren van doven. Geweldig nieuws, veel beter nieuws nog dan we kunnen bevatten. Hun gebrek wordt opgeheven, denken we spontaan, dat wat ervoor zorgt dat zij niet kunnen horen zoals wij kunnen horen en niet kunnen zien zoals wij kunnen zien. Maar zij zullen werkelijk zien – en zij zullen het ons leren. De kreupelen kunnen straks niet weer lopen zoals wij kunnen lopen, de kreupelen zullen dansen en springen als herten, zegt de profeet; de stommen zullen niet gewoon maar spreken, hun tong zal juichen en zingen. En de steppe, de plaats waar je bijna niet kunt overleven, daar wordt het niet enigszins om uit te houden, neen, de steppe zal bloeien als een roos en in het dorre land zullen rivieren ontspringen.
Afgelopen vrijdag stond er in Trouw een foto van het interieur van de kerk die de vluchtelingen in het kamp bij Calais hebben gebouwd. Eén van hen leest voor uit wat zo te zien de Bijbel is en ik stelde mij voor dat hij deze tekst uit Jesaja las. Hierdoor opende de tekst zich ook voor mij weer, niet als een ver visioen, maar als een concrete verwachting van iets dat op het punt staat aan- en door te breken. ‘Het verschroeide land wordt een meer en de dorstige grond een bron’: als deze vluchtelingen uit Eritrea dat kunnen geloven na wat zij hebben meegemaakt – en ik ken een paar van hun letterlijk onvoorstelbare verhalen – dan durf ik het ook wel te geloven. Als zij dit durven te zeggen terwijl zij naar de rand van onze verwarde, vermoeide en angstige Europese samenleving zijn gedreven, dan kunnen zij het mij misschien ook opnieuw leren te zien.
In onze verbijstering over wat er in Europa aan het gebeuren is, neemt Jezus ons apart. In de op drift geraakte vluchtelingen steekt Jezus zijn handen in onze oren, Hij raakt met hun speeksel en hun tranen en hun angstzweet onze tong aan, zodat wij proeven wat er aan de orde is en daarvan weer gaan zeggen: ‘De wildernis zal bloeien als een roos.’ We leven niet in de aangeharkte tuin die we in ons hoofd hebben geconstrueerd, maar onze wereld is een wildernis, voor heel veel mensen en daarmee ook voor ons. Het is niet goed en het moet nog een beetje beter, mensen weten niet waar ze het zoeken moeten en als ze denken iets gevonden te hebben dan worden ze tegengehouden, weggestuurd, uitgescholden – en godzijdank ook geholpen. Maar als we onze oren en ogen laten openen voor die wildernis, dan kunnen we ook weer zien dat ze bezig is in bloei te komen. Als een roos. Voor hen, en daarin ook voor ons.
Met welke geest zijn we verbonden?
Aan het fragment uit de Jacobusbrief dat ik zojuist aanhaalde gaan nog enkele verzen vooraf: 'Veronderstel, er stapt in uw bijeenkomst een man binnen met een gouden ring en in schitterende kleding, en tegelijkertijd komt er een arme binnen in schamele kleren; als u nu opziet tegen de man met de schitterende kleding en zegt: ‘Gaat u hier zitten, dit is een goede plaats’, terwijl u tegen de arme zegt: ‘Blijf jij daar maar staan’, of: ‘Ga hier op de grond zitten, bij mijn voetbank’, doet u dan niet aan discriminatie en wordt u dan geen rechters met verkeerde gedachten?’ (Jac. 2,2-4).
Wie horen en zien wij eigenlijk, wier woord nemen wij in onze mond en met welke geest zijn we verbonden?
Afgelopen week belde een meisje van een jaar of veertien bij ons aan, omdat ze graag iemand wilde spreken van de SNDVU, de organisatie die zorgt voor noodopvang van vluchtelingen die volgens de Nederlandse regels geen recht hebben op opvang, maar die toch ergens terecht moeten. De organisatie houdt kantoor in de pastorie en wordt door mensen uit onze kerkgemeenschap in stand gehouden: er zijn er als je goed kijkt velen die zich al oren hebben laten boren en die op de een of andere manier gezegd hebben: ‘Hier ben ik; uw wil te doen is wat ik verlang.’ Het was echter na kantoortijd en toen ik haar dat zei, vroeg het meisje in vloeiend Nederlands wanneer er dan wel weer mensen zouden zijn en zei dat ze dan terug zou komen. We hadden allemaal die dag die foto gezien van dat Syrische jongetje dat dood op het strand van Turkije was aangespoeld, Aylan Kurdi, en ik was ontroerd dat dit kind tenminste levend voor mij stond. Zij was onherroepelijk bezig op te groeien tot een zelfbewuste jongedame, zij zou haar bijdrage leveren aan wat zich als onze toekomst aandient, hoe dan ook, en ik wist dat het goed is dat zij van ons is en wij van haar. Zij heeft de kreten van rouw en pijn gehoord en misschien zelf wel geslaakt, zij heeft het angstzweet geroken en de smaak ervan geproefd en God alleen weet wat zij gezien heeft. Maar zij was er nu, zomaar in de deuropening, zoals misschien alleen meisjes van veertien er kunnen zijn: een roos in de knop, op het punt open te bloeien.
Zij, en straks misschien haar kinderen, en mijn kinderen en straks mijn kleinkinderen: hun en onze toekomst zal een gezamenlijke toekomst zijn: God zij dank! Ik had even het gevoel dat ik wel met haar zou kunnen dansen als een hert, maar dat deed ik natuurlijk niet: we blijven Nederlanders. Niettemin, zij kondigde door wat zij is wat mij betreft die ongekende dans van Jesaja, die klaterende waterval van vruchtbaar makend water, dat openbloeien in ontelbare bloemen met ongekende kleuren aan als iets dat te midden van alles wat er gebeurt bezig is vorm te krijgen.
Iets seksueels
Het heeft iets seksueels, zei ik aan het begin, het evangelieverhaal van deze zondag. Zoals de natuur, zoals de hele schepping iets seksueels heeft. Zij leeft van verlangen en aanraking, van hartstocht en hunkering, van tederheid en zorgzame aandacht. Wij bestaan en wij blijven bestaan omdat we deel zijn en steeds weer deel worden van elkaar: elkaars geschiedenis, elkaars ruimte, elkaars leven, elkaars lichaam. Paulus schrijft aan de christenen van Rome dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd (Rom. 8,22). Jezus laat in het evangelie van vanmorgen zien dat God daar niet buiten staat . Waar wij ons willen afsluiten klinkt zijn vleesgeworden Woord telkens en telkens opnieuw op: Effata, ga open! Gá ópen! Ga open! Het is doodeng, inderdaad, maar het is onze bestemming: dat wij niet stikken in onszelf, maar open gaan. Wijd open. Voor wat komt. – Dat het zo mag zijn.
Overweging door Erik Borgman in de Dominicuskerk in Utrecht, op zondag 6 september 2015 over voorgelezen teksten uit de Bijbel: Jacobus 2,1.5.12-13, Jesaja 35, 4-7a, Psalm 146, Marcus 7,31-37.
Voor online Bijbellezen zie de site van het Nederlands bijbelgenootschap