De vraag naar de zin van het leven, kan daar iets spannends uitkomen? De vraag lijkt te groot, te algemeen, te abstract en te ver weg van het gewone alledaagse leven. Maar juist als in het gewone alledaagse leven de zin het laat afweten dringt die grote algemene vraag zich op: 'In wat voor werkelijkheid leven wij?' De metafysica is de filosofische discipline waar deze vraag een plaats krijgt. Ter nagedachtenis aan de onlangs overleden filosoof Herman Berger volgt hier een beschouwing over de metafysische vraag naar zin.

Door Theo van de Kerkhof

De vraag naar de zin van het leven lijkt  te groot, te algemeen om betekenisvol te zijn voor het gewone, alledaagse leven. Maar toch. Geen mens ontkomt aan de wisselvalligheid van het bestaan. En precies daar waar de zin het soms laat afweten, dringt die te grote, algemene vraag zich soms op een schrijnende wijze op: in godsnaam, in wat voor wereld leven wij eigenlijk? Maar ook op dagen dat het leven je beter gezind is, kan die grote algemene vraag naar de zin van het bestaan je overvallen, maar dan geruislozer, woordelozer, eerder als een vraag die geen nadrukkelijk antwoord meer behoeft. Ieder concreet leven is een persoonlijk antwoord op die bovenpersoonlijke vraag naar de zin van het geheel. De zin van het geheel, precies dat is het onderwerp van de metafysica.

Basale kwaliteit

‘Wat is de aard van de werkelijkheid?’ Oorspronkelijk was de filosofie de plaats waar die vraag een antwoord kreeg. Tegenwoordig parkeren we die vraag bij de natuurwetenschappen en neemt zij de vorm aan van de vraag naar elementaire structuren van het universum en van al wat zich daarin bevindt. Toch is ook de filosofische vraag gebleven, maar dan eerder als de vraag naar een beginsel, naar een basale kwaliteit. Wat is de betekenis en waarde van de werkelijkheid als zodanig? Die filosofische vraag naar de aard van de werkelijkheid is het domein van de metafysica. Metafysica is het weten omtrent het zijnde als zijnde, luidt de klassieke definitie van Aristoteles, grondlegger van de westerse metafysica. Valt over het zijnde als zijnde dan iets te weten?

Als vakdiscipline staat de metafysica ver af van wat de meeste mensen bezighoudt, maar waar het in dat denken om draait, raakt iedereen persoonlijk. “Over álle werkelijkheid zullen we niet veel te weten komen, maar het weinige dat we ervan kunnen weten is van onschatbare waarde”, zegt de onlangs overleden filosoof Herman Berger in zijn boek Vragen naar zin (Tilburg University Press, 1986).

Intuïtie

Je zou kunnen stellen dat ieder mens, meer of minder bewust, over een metafysische notie beschikt, een opvatting over de werkelijkheid als geheel, een basale intuïtie over de waarde van het ‘er zijn’. Misschien kunnen de meesten die notie niet onder woorden brengen, en daarmee bevinden die meesten zich in goed gezelschap. In de filosofie is het immers bij herhaling beweerd dat de metafysica in feite poogt na te denken over wat buiten ons bevattingsvermogen ligt.

Toch valt het niet te betwisten dat mensen nu eenmaal een dergelijke intuïtie hebben over hun en het ‘er zijn’. En die intuïtie is ook relevant, want zij stuurt onze gedachten- en gevoelswereld, en in het verlengde daarvan ons handelen. Je kunt ook zeggen (hetzelfde nog weer anders gezegd) dat er een grondtoon is in ons leven, die de klankkleur van ons leven bepaalt. Ieder kan zich op persoonlijk niveau afvragen: hoe kijk ik deep down, tegen het leven aan (en dus tegen de werkelijkheid als geheel)? Mensen drukken dat vaak uit in metaforen, in een soort tegeltjeswijsheid: het leven is een spel, een strijdtoneel, een jungle, een uitdaging, een kunstwerk, een feest, een ontdekkingsreis, een leerschool, een wrange grap; het leven is een voorbereiding op het hiernamaals, of een kortstondig oponthoud tussen niets en niets, etc.

Uiteindelijk tekent zich in al die metaforen een fundamentele keuze af: zijn wij deel van wat in fundamentele zin chaos is, of maken wij deel uit van een groter geheel dat uit zichzelf ‘iets van zin’ in zich draagt. Leven we in een wereld die puur toevallig is of draagt hij toch iets van een doel in zich: ‘no future’ of ‘in de palm van Gods hand’? De basale keuze die we in het leven maken – eerder onbewust, in de praktijk van het leven dan in het bewuste denken – sluit een metafysische notie in: we zeggen ja of nee tegen de werkelijkheid zoals die ons overkomt; en uiteindelijk ervaren we de werkelijkheid in zijn oorsprong (naar zijn beginsel – niet naar willekeurig iedere feitelijkheid) als koud of warm, betrouwbaar of onbetrouwbaar, liefdevol of liefdeloos.

Onthand

Maar hoe kun je nu over dit soort dingen nadenken en een stap verder zetten? Een belangrijk punt dat Berger hierover naar voren brengt, is dat onze tijd en cultuur op dit vlak, op het vlak van de vraag naar het geheel, redelijk onthand staan. Eigenlijk kunnen wij, moderne mensen (vanaf de zestiende eeuw, vanaf de opkomst van de moderne wetenschap), dat doorgaans niet meer zo goed, metafysisch denken.

“Schweigen müssen wir oft. Es fehlen heilige Namen”, zegt de dichter Hölderlin. En getuigt die uitspraak nog van een zeker vermoeden van ‘iets’ (iets heiligs) dat men – zij het met moeite en op imperfecte wijze – soms toch nog met woorden zou kunnen aanraken, in onze tijd lijkt die moeizame mogelijkheid omgeslagen in een vanzelfsprekende onmogelijkheid en is het vage vermoeden opgelost in een volstrekt niet-weten.

Volgens Berger komt dat doordat het moderne denken zo doordrongen is van het (natuur)wetenschappelijke denken. We schieten daardoor als het ware bijna automatisch in het spoor van het analyserende, verklarende, of-of-denken. De wetenschap telt en meet. En wat binnen haar blikveld valt moet eenduidig zijn of tot eenduidigheid worden teruggebracht.

Daar is niks mis mee, althans in de wetenschap niet. Anders wordt het als het filosofische en ook het gewone dagelijkse denken door die wetenschappelijk instelling overheerst wordt. Als we door het wetenschappelijk denkpatroon geconditioneerd raken, kunnen we niet meer alles op de juiste wijze beschouwen. Niet alles wat in het leven belangrijk is, kan op de wijze van de wetenschap doordacht worden.

Vaak is in dit verband de natuurkundige Erwin Schrödinger, een van de grondleggers van de kwantumfysica, geciteerd. Hij zegt: “Ik sta er versteld van dat het wetenschappelijk beeld van de werkelijke wereld zo onvolkomen is. Het geeft een heleboel feitelijke informatie en zet onze ervaring in een prachtig consistent geordend perspectief, maar het is ijzingwekkend stil over alles wat ons hart raakt, wat echt belangrijk voor ons is. Het kan ons niets zeggen over rood en blauw, bitter en zoet, fysieke pijn en fysiek genot; het weet niets van pracht en lelijkheid, goed en slecht, God en eeuwigheid.”

Verdinglijken

Maar er is meer. De moderne onmacht tot (of moet je zeggen weerzin tegen?) metafysisch denken heeft een voorgeschiedenis. Ze is ook een reactie op de premoderne tijd die net iets té goed raad wist met metafysische vragen. Denkend over het ‘er zijn’ van de dingen en vragend naar de meest fundamentele oorsprong van de werkelijkheid raakte het denken over het zijnde als zijnde in een objectivistisch vaarwater, dat wil zeggen: het ‘object’ van de metafysica, datgene waar het metafysische denken omheen cirkelt - de kwaliteit van het geheel, de grondtoon van ons bestaan - dat ‘object’ verdinglijkte, werd zelf tot een soort zijnde. Men sprak over het absolute, de eerste oorzaak, een noodzakelijk zijnde, of - in een religieuze context - over God, en ging daarover van alles weten alsof het over een voorstelbare werkelijkheid ging.

Wat zo buiten zicht raakte was dat ‘alle werkelijkheid’, het geheel - het ‘object’ van de metafysica - een heel eigenaardig object is, namelijk de ontkenning ervan. Berger: “Een echt object staat op afstand van de kenner. Maar dat kan bij de metafysica niet het geval zijn, om de eenvoudige reden dat ‘alle werkelijkheid’ alles insluit, ook de kenner, en dus vernietigt de metafysica de afstand die nodig is om een echt object te hebben. Metafysica heeft dus eigenlijk geen object, en dat is niet omdat ze nergens over gaat maar omdat ze over alles gaat.”

Het ‘verdinglijken’ van hetgeen ze te overdenken heeft, leverde de traditionele metafysica het beroemde verwijt op van Heidegger dat ze lijdt aan Seinsvergessenheit: de metafysica heeft het er-zijn van het zijnde tot een zijnde gemaakt en zo het zijn zelf vergeten. Maar je kunt ook aan de kritiek van Kant denken, die stelt dat de metafysica in de valkuil van de transcendentale schijn is gevallen, wat zoveel wil zeggen als dat men de mogelijkheden van het kennen heeft overschat en overvraagd. In Kants terminologie is datgene wat de metafysica in beeld wil krijgen voor het kennen onbereikbaar.

Failliet

Dergelijke fundamentele kritieken hebben het failliet van de klassieke metafysica ingeluid en de gedachte verbreid dat metafysisch denken een onmogelijke, zinloze onderneming is. Van de weeromstuit is het moderne denken geobsedeerd geraakt door de subject-gerelateerdheid van al ons kennen: alle betekenissen en waarden - alle zin - die de mens ontwaart, zijn uiteindelijk reflexen van zijn eigen zingevende activiteit. De mens geeft zin aan wat uit zichzelf geen zin meebrengt, zegt de theoloog Kuitert. En in vele varianten is dit hem voor- of nagezegd.

De wereld an sich is onbereikbaar, daarvan weten we niets, heette het nog bij Kant. In het huidige levensgevoel is dat veelal verworden tot de uitspraak: de werkelijkheid an sich is niets, is zonder betekenis en waarde, mensen moeten zelf die betekenissen en waarden verlenen. Aldus is de wereld van zin een constructie van de mens. De werkelijkheid zelf is op zijn best tussen haakjes gezet en geldt als onbereikbaar.

Godsdienstige crisis

In het alledaagse leven vindt deze filosofische bewustzijns-immanentie een parallel in een sterk op de beleving gerichte cultuur, waarbij het niet zozeer gaat om datgene wat zich in de beleving geeft als wel om de beleving zelf. Het gaat ons om het beleven van de beleving, het ervaren van de ervaring als het ware en niet meer zozeer om wat we in het ervaren wedervaren: wat er in de ervaring, van buiten ons, op ons af komt. Maar daarmee verkeert het moderne denken ook in een impasse. Iets wezenlijks raakt onbespreekbaar: de vraag naar de betekenis van de werkelijkheid als zodanig raakt buiten beeld. De al dan niet uit ontsteltenis geboren vraag ‘in wat voor werkelijkheid leven wij eigenlijk’ laat zich niet meer zinvol stellen.

In het verlengde van deze impasse van het moderne denken (de onbereikbaarheid, dan wel betekenisloosheid van de werkelijkheid an sich) ligt ook de diepere oorzaak van de godsdienstige crisis van het Westen, waarvan Heidegger heeft gezegd dat die crisis zich - eerder dan een hard atheïsme - kenmerkt door een besluiteloosheid over God en de goden.

Hoe dat verder moet? Volgens Heidegger heeft de mens het niet in eigen hand hoe in een bepaalde tijd over de werkelijkheid als geheel en het er-zijn gedacht wordt. Hoe wij het zijn overdenken is deel van de gegevenheden die het zijn ons geeft en waarmee we te leven hebben. “Nur ein Gott kann uns retten”, verzucht Heidegger in het beroemd geworden interview  met Der Spiegel - dat na zijn dood in 1976 verscheen - ten aanzien van de impasse waarin de moderne westerse cultuur zich bevindt.

Handje helpen

Maar misschien kunnen we de reddende God een handje helpen door de inzet van het metafysische denken niet op te geven. Dat is de overtuiging die Berger dreef en in tal van boeken heeft uitgewerkt. Hij sluit aan bij de klassieke metafysica, die volgens hem minder ontspoord is dan haar critici beweren. Of beter gezegd: je moet de metafysica niet afmeten aan haar feitelijke gestalten, maar aan haar intentie, dat wil zeggen aan het oorspronkelijke gegeven dat de mens blijkbaar in staat is de vraag naar alle werkelijkheid, het zijnde als zodanig, de werkelijkheid als geheel te stellen.

Om dat weten omtrent het geheel te kunnen bevatten zoekt Berger naar een nieuwe terminologie.

Hoe toont de werkelijkheid zich? In de eerste plaats toont zij zich niet als geheel, maar altijd als dit of dat. Wat zich toont en waar wij ons toe verhouden zijn afzonderlijke dingen. De veronderstelling is nu dat al die losse dingen deel zijn van een eenheid, een groter geheel. Dat grotere geheel resoneert als het ware mee in ieder deel. Ieder deel laat niet alleen zichzelf zien (in zijn individualiteit), maar toont op zijn eigen wijze tevens ook altijd dat geheel (de eenheid). De werkelijkheid toont zich dus als een veel-eenheid. Berger: in het deel dat present is, is het geheel co-present. Daarom zijn wij in het kennen van de dingen ook altijd verder dan het individuele ding. Met het weet-hebben van het individuele ding omvatten we tevens de hele werkelijkheid. Namelijk (anders gezegd): in het weet-hebben van de dingen, wordt steeds iets ‘meegeweten’ dat niet alleen het individuele ding betreft, maar dat alle dingen raakt. En dus reikt ons weten in dat ‘meeweten’ naar alle werkelijkheid. De mens is ‘zo wijd als alle werkelijkheid.’ Het is de titel van Bergers bekendste boek (Ambo, 1976).

Veel-eenheid

Het ‘wat’ van de metafysica is dat wat in het weten van de gewone dingen steeds wordt meegeweten over het geheel waarvan de afzonderlijke dingen drager zijn.

‘Veel-eenheid’ is dus een kenmerkende kwalificatie die je kunt toekennen aan de werkelijkheid als geheel.

De vraag is nu hoe je die verhouding van de veelheid (de delen) ten opzichte van de eenheid (het geheel) moet duiden. En met de duiding van die verhouding zijn we terug bij het begin, waar we stelden dat de metafysische notie bepalend is voor je levensinstelling, voor de grondtoon waarmee je je leven beleeft. De duiding van de verhouding deel-geheel is in de eerste plaats een duiding van ons eigen staan als individu in de werkelijkheid die ons omvat.

Waar komt die duiding op neer? Er zijn verschillende mogelijkheden. Je kunt denken in de richting van Plato. Voor hem was uiteindelijk de eenheid alles en de veelheid niets. We moeten uit de beperktheid van de aardse verstrooidheid, uit de kluisters van het lichamelijke, opstijgen naar de bevrijdende eenheid van het bovenwereldlijke, de geestelijke wereld van de eeuwige en volmaakte ideeën.

Van de veelheid naar de eenheid dus. Het christendom heeft van dit type denken een flinke scheut meegekregen: traditioneel stond de blik nogal eens op het eeuwige gericht, het hiernamaals, weg uit het aardse tranendal. De aarde werd gezien als een doorgangsfase naar het uiteindelijke echte leven bij God in de hemel. Kortom: platonisme voor het volk.

De tegenhanger is Nietzsche: daar is de eenheid niets en is de veelheid alles. Er is geen eenheid; wat reëel is in het leven is dit of dat in al zijn concreetheid. Reëel zijn de vele losse deelwerkelijkheden. Leve de veelheid, dus. En die veelheid waarin wij leven vat Nietzsche op als een verdeeldheid. Als er al een leidend beginsel in de werkelijkheid is, dan is het precies dit, dat het deel zich als deel wil handhaven. Op het niveau van het menszijn manifesteert de veelheid zich als een strijd van allen tegen allen, als de wil van de één om over de ander te heersen (Wille zür Macht). Authentiek leven is je met die verdeelde veelheid inlaten en niet – zoals de zwakkelingen doen, met de christenen voorop – wegvluchten in de leugen van een harmonische eenheid.

Zoals het christendom veel van Plato heeft meegekregen, zo heeft het moderne levensgevoel een behoorlijke scheut ‘Nietzsche’ in zich, namelijk in het vitalisme dat onze tijd aankleeft: alles willen meemaken en wel nu meteen.

Een tussenpositie is die van Kant: hij erkent zowel de eenheid als de veelheid. Er is wel eenheid, maar die is het resultaat van het ordenende verstand. Het is het menselijk bewustzijn dat eenheid sticht en oplegt aan de ongestructureerde veelheid van de werkelijkheid. Heden ten dage een eveneens zeer dominante denkwijze. Het moderne, westerse levensbeschouwelijke denken is doordrenkt van de grondgedachte van Kant. Niet de werkelijkheid heeft de voorrang, maar onze interpretatie van de werkelijkheid. Waarheid is subject-gerelateerd: waar is wat waar is voor jou.

Woordeloze stem

Ook Bergers positie is een middenpositie. Maar anders dan bij Kant is bij hem de eenheid niet alleen het resultaat van ons menselijk verstand, maar ook een resultante van de werkelijkheid zelf. De eenheid dient zich aan als een vraag, een oproep, een woordeloze stem die spreekt in iedere deelwerkelijheid en vraagt om erkenning. Ons omgaan met die eenheid - dat is het gelijk van Nietzsche - kan dus niet anders verlopen dan door ons in te laten met de veelheid (contra Plato), maar niet op een verdelende, uitsluitende manier (contra Nietzsche), maar op een open, samenbindende, insluitende wijze. Strijd, the struggle of life, is onmiskenbaar, maar strijd, conflict is niet het enig werkende beginsel in de werkelijkheid. Onbaatzuchtigheid en mededogen zijn even onreduceerbaar reëel, aldus Berger. “Veelheid is eenheid op zijn best”, zegt hij in navolging van de Nederlandse filosoof Barendse. De veelheid van het respect, zou je kunnen zeggen. Het gaat om een veelheid waarin de delen elkaar niet naar het leven staan, maar elkaars bestaan erkennen en bevorderen.

Om het geheel te verstaan - het geheel dat zich in ieder deel in minimale zin aandient als de  woordeloze vraag om erkenning - vraagt om een andere benadering dan de wetenschappelijke. De woordeloze stem van de werkelijkheid is niet langs de wetenschappelijke weg in beeld te brengen en te bestuderen. Maar toch is zij reëel en wat reëel is vraagt om expressie, niet alleen impliciet in het alledaagse leven maar ook in de expliciete rationaliteit. De metafysica zal dus, als explicitering van dat impliciete, om een geheel eigen aanpak (denkwijze, denkhouding) vragen. Eerder dan het verklarende, analyserende, initiatiefrijke denken van de wetenschap, zal de metafysica gevoed worden door een aandachtige, luisterende, geduldige en ontvankelijke wijze van denken. Dat vraagt om een andere houding dan die moderne mensen op het lijf geschreven staat.

Zie ook: De ultieme vraag van Herman Berger (1924-2016) - In Memoriam.

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.