Op zich ben ik niet zo’n fan van de hostie, zegt Lisette Thooft. “Dat droge flupsje eetbare papier, (…) beetje flauwekul”. Maar tegelijk vindt ze het vertrouwen in de hostie, die eigenlijk Jezus zelf is, ontroerend. Precies dat vertrouwen en een diep religieus besef hoort zij in de woorden van de Romeinse centurion als die zegt: “Heer ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt.” Al het moderne ‘geloof in jezelf’ ten spijt vindt ze dit zo ongeveer de mooiste zin uit de eucharistieviering.
Door Lisette Thooft
Laatst was ik in een groepje mensen waar ter sprake kwam wat vroeger bij de communie hardop werd gepreveld: “Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt, maar spreek en ik zal gezond worden.” Een afschuwelijke bede, vond deze groep unaniem. Want hoezo ben ik niet waardig – er is toch niets mis met mij? Waarom moesten mensen vroeger elke zondag weer hun onwaardigheid belijden? Typisch het oude geloof op zijn smalst, dat autoritaire priestergedoe waarmee de kerk de gelovigen klein en onderworpen wilde houden. Wat waren ze blij dat ze er af waren.
Ik zei dat ik het zo ongeveer de mooiste zin uit de hele eucharistie vond en ze vielen van hun stoel. Maar ik meen het. Ik had hem zo onthouden: “Heer, ik ben het niet waard dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord en ik zal gezond worden.” Mij ontroert dat diep; ik heb het altijd mysterieus en magisch gevonden. Ik weet natuurlijk ook wel dat het afkomstig is uit het verhaal van de Romeinse centurion die bemiddelaars naar Jezus had gestuurd met het verzoek zijn slaaf te genezen. Een man met diep respect voor Jezus en een absoluut vertrouwen in zijn macht. We worden als gelovigen geacht net zulk respect en vertrouwen te hebben in de macht van de hostie, die eigenlijk Jezus zelf is.
Weeïg
Nou ben ik geen fan van de hostie, om de waarheid te zeggen. Als je tenminste nog een stukje cake-achtig brood in zoete wijn mag dopen, zoals in de Russisch-Orthodoxe kerk, zodat je iets in je mond stopt dat sterk smaakt en je een branderig gevoel in je maag bezorgt, ja, dan stelt het nog wat voor. Dat droge flupsje eetbare papier dat een tijdje op je tong plakt en weeïg smaakt, heb ik altijd een beetje flauwekul gevonden. Niet erg overtuigend.
Maar die zin! Die klopt letterlijk! Mijn ego is het niet waard dat het heilige, het goddelijke zich in mij openbaart. Ik ken maar al te goed de onwaardige gevoelens en gedachten waarover we het hebben als we zeggen dat niets menselijks ons vreemd is. Ik ben Charlie, ja, maar ik ben ook de terrorist. Die totale weigering om oprecht verdriet te voelen en in de plaats daarvan een woede te koesteren die bereid is alles, inclusief mezelf, te vernietigen, ja, die heeft ook heel lang in mijn ziel gewoed. En ik zou niet durven beweren, met mijn hand op de Bijbel, dat ik er volledig van verlost ben.
Dagelijkse wonderen
Maar mijn ego heeft niets te zeggen over de plaatsen waar het heilige, het goddelijke zich wil openbaren. Niets te zeggen over de dagelijkse wonderen van het bestaan. Grootste wonder: achter, onder, boven of naast mijn ego is er ook nog het bewustzijn, dat getuige is van zowel mijn kleinheid als van de onbegrijpelijke grootheid van de schepping.
En dan dat ene woord dat God spreekt om mij weer gezond te maken. Wat zou het zijn voor woord? “Genees!” misschien. Als God mij beveelt om beter te worden, doe ik dat, want ik kan alleen maar gehoorzamen aan God. Omdat God de realiteit is, dat wat is. Met alles erop en eraan, mijn ego, mijn bewustzijn, mijn levenswil, en die van alle anderen.
Dat hoor ik allemaal in die zin. Prachtige zin. Eeuwig zonde om die woorden eruit te gooien.
» Lees ook andere artikelen van Lisette Thooft