De Nieuwe Zakelijkheid uit de jaren twintig van de vorige eeuw bracht een "koel realisme, een sobere vormentaal en een ruimhartige toegankelijkheid" in de kunst en architectuur van die tijd. Nog steeds kan deze kunststroming inspireren. Niet in de laatste plaats in het geloof, waar de subjectieve maatstaven de overhand kregen boven 'heilige zakelijkheid' (Edith Stein), of 'vrijheid voor het onuitputtelijke object van het geloof: het evangelie' (Karl Barth).
Door Eric Corsius
Europa ging de jaren twintig van de 20e eeuw in met grote nuchterheid. De wereldoorlog had het continent ontredderd en illusieloos achtergelaten. Van revolutionaire en nationalistische avonturiers en hemelbestormers moest men even niets hebben - vooralsnog. Er was aan de andere kant ook een zeker optimisme. De techniek bood ongekende mogelijkheden voor de industrie en het dagelijks leven. Het amusement boomde en achtergestelde bevolkingsgroepen emancipeerden zich.
Koel realisme
In deze sfeer gedijde een veelstemmige kunststroming, die als Nieuwe Zakelijkheid de geschiedenis in ging. Schilderkunst, letterkunde, muziek en architectuur: ze werden gekenmerkt door een koel realisme, een sobere vormentaal en een ruimhartige toegankelijkheid voor het brede publiek. De nieuwe beweging was een antwoord op het hierboven beschreven levensgevoel en een reactie op het hyperindividuele expressionisme. Ook kwamen kunstenaars terug van de artistieke experimenten rond de eeuwwisseling, die vooral waren besteed aan insiders. De compromisloze en radicaal doorgevoerde Nieuw-Zakelijke vormtaal ging daarom niet ten koste van het verhalend karakter van de kunst en van een onmiddellijk aansprekende schoonheid anderzijds – vooral daar waar de kunst zich engageerde voor de lotsverbetering van de gewone vrouw en man.
Dit laatste verklaart de blijvende populariteit van gebouwen van het Bauhaus, schilderijen van Otto Dix en de muziek van Kurt Weil – om maar een paar voorbeelden te noemen. De populariteit maakte de nieuwe opvattingen echter ook vat- en kwetsbaar voor doorgeschoten popularisering en banalisering. Stijlkenmerken van de Nieuwe Zakelijkheid werden in de loop van de 20e eeuw eindeloos gereproduceerd en vervlakt. De oorspronkelijke diepgang en scherpte gingen verloren. Hierdoor kon de zakelijkheidskitsch ontstaan, die we tot op de dag van vandaag tegenkomen in onze interieurs en huizenbouw. Onder het mom van eenvoud en soberheid gaat dan een gemakzuchtige en risicoloze, van elke originaliteit en brutaliteit ontdane namaakzakelijkheid schuil.
De blijvende erfenis van de Nieuwe Zakelijkheid lijkt me de combinatie van enerzijds een nuchtere en moedige confrontatie met de realiteit met anderzijds een compromisloze vormtaal en het streven naar verstaanbaarheid voor welwillende oren en ogen. Het is een uitdaging, om dit moeilijke evenwicht altijd weer te vinden en te behouden
Leermeester
De kunst kan wat dit betreft indirect ook een leermeester zijn voor het geloven en de theologie. In een (begrijpelijke) reactie op een al te intellectualistische theologie, hanteren zielzorgers, voorgangers en de gelovigen zelf sinds enige tijd vooral subjectieve maatstaven voor de kwaliteit van geloven: criteria als innerlijkheid en bezieling, passie en authenticiteit (of wat daarvoor doorgaat). Uitingen moeten volstrekt transparant zijn voor de beleving en het gevoel ‘erachter’. Geloven wordt zo een allerindividueelste, expressionistische aangelegenheid. Het redelijke gesprek en de confrontatie met de realiteit die Openbaring heet wekken daarentegen achterdocht. Een ontnuchterende correctie lijkt me daarom meer dan nodig.
Een ‘nieuwe zakelijkheid’ in geloof en theologie: misschien hoeven we hiervoor niet eens zo ver te zoeken. Edith Stein (1891-1942) sprak al over de ‘heilige zakelijkheid’ als een ontvankelijkheid en bereidheid voor datgene waarom het gaat in ons geloof. En Karl Barth (1886-1968) pleitte in zijn meesterwerk Die Kirchliche Dogmatik voor de ‘zakelijkheid van het geloof’, die zich niet laat afleiden door allerlei subjectieve bevliegingen. Dit meerdelige werk is overigens ook in literair opzicht een meesterwerk, geschreven in een glashelder Duits, met een onontkoombare verhaallijn en een bewondering afdwingende architectuur.
Misschien kan dit werk, waarin Barth volgens sommigen afstand neemt van zijn expressionistische vroegere werken, wel worden gezien als een theologisch antwoord op de Nieuwe Zakelijkheid. Het gaat Barth hierin om een ‘vrijheid voor het onuitputtelijke object’ van het geloof: het evangelie. Kenmerk van deze vrije houding is, dat ze de onuitputtelijke rijkdom van dit ‘object’, dat iedere dag weer nieuw is, volmondig erkent, daadwerkelijk eruit put en daarmee genoegen neemt – zoals de Nieuw-Zakelijke kunstenaars genoegen namen met de realiteit. Als we worden geleid door deze genoegzaamheid kan al het andere ons gestolen worden. We hebben dan immers een schat in onze akker gevonden.