Als de kunst weer eens uitdaagt, staan verdedigers van God en gevoeligheden snel paraat. Met middelen variërend van censuur tot geweld zijn zij bereid hun heilige huisjes te verdedigen. Op zijn beurt mobiliseert dat weer een andere militie: de ridders van de vrijheid. De sympathie van Eric Corsius ligt zonder meer bij die laatste groep, maar tegelijk mist hij iets in hun betoog. Wat Gods eigen maffiosi in de eerste plaats aanvallen is niet de vrijheid van meningsuiting, maar het leven zelf. De concrete levende lichamen van andere mensen.

Door Eric Corsius

“Durft iemand serieus te betwijfelen dat zij, die hun eigen lichaam in het verderf storten, zichzelf verduisteren? Dat zij die de levenden schenden even slecht zijn als zij die de doden schenden? En dat het lichaam evenveel betekent als de ziel? En als dat lichaam niet zelf de ziel zou zijn: wat is dan überhaupt die ziel?” (Walt Whitman, ‘I sing the body electric’).

Kunst maakt en breekt. Kunst bouwt op en breekt af. Kunst heelt en krenkt. Kunst troost en kwelt.

Het krenkende karakter van kunst vormde eeuwenlang de aanleiding om haar onder bewaking te plaatsen. Dit moedigde op zijn beurt de kunstenaars aan, om nog verder te gaan in hun provocaties. Uiteindelijk ging de provocerende rol zelfs horen tot de kern van het kunstenaarschap. De kunstenaar verstond zichzelf als pestkop. Baldadigheid werd heroïek.

Tegengif

In de rol van treiteraar is kunst cruciaal voor de mentale volksgezondheid. Ze stelt onze verdraagzaamheid op de proef en versterkt de weerstand tegen zogenaamde beledigingen. Zo ontwikkelen we een tegengif tegen het syndroom van de gekwetstheid. Niettemin zijn er altijd mensen bij wie dit niet werkt. Ze verdedigen hun gevoelige plekken, tere zeden en heilige huisjes tegen wat zij beschouwen als artistieke agressie. Ze nemen het zelfs plaatsvervangend op voor hun god. Alsof die niet tegen een stootje kan. Die neemt het heus wel voor zichzelf op.

Strijders voor de vrijheid

Als de verdedigers van goden en gevoeligheden, van zeden en goede smaak in het geweer komen – met middelen die variëren van censuur tot geweld – mobiliseert dat op zijn beurt een andere militie: de strijders voor de vrijheid. In hun ogen is de vrijheid van meningsuiting het doelwit geworden van een aanval. Ze moet daarom met hand en tand worden verdedigd. Mensenrechten en principes van humaniteit moeten worden beschermd tegen degenen die namens hun god naar de wapens grijpen.

Bij deze voorvechters van de vrijheid ligt mijn hart, zeker als de zich aan god opdringende vriendjes gewelddadig worden – zoals bij de aanslagen in Parijs en Kopenhagen. Er is immers sprake van een ongelijke strijd. Godenrechten zijn veerkrachtig en weerbaar. Religie is onuitroeibaar. Mensenrechten daarentegen staan altijd op het spel en zijn breekbaar en broos. Bovendien zijn Gods struikrovers onkwetsbaar. Ze zijn immers bereid hun leven te geven. Er is geen rem op en geen grens aan het geweld dat ze bereid zijn om in te zetten. Mensenrechtenvrienden zijn echter ridderlijk en beschikken over een gezonde zucht naar zelfbehoud en een heilzame dosis voorzichtigheid.

Abstracte zaken

Toch mis ik in de retoriek van de vrijheidsstrijders anno 2015 iets wezenlijks. Voor wie toekijkt vanaf een afstand lijkt het alsof hier twee abstracte zaken tegenover elkaar staan: enerzijds de religieuze taboes en anderzijds de humane principes. Ten overvloede: als mij het mes op de keel wordt gezet en als mij wordt gevraagd om kleur te bekennen, zal ik mij scharen onder de humanisten. Desnoods zwaai ik met een potlood (als ik dat nog ergens kan vinden) en trek ik een lange neus naar kruisen en maansikkels. Maar gaat het daar ten diepste om?

In de strijd met gods fanatieke messentrekkers staat voor mij ten diepste iets anders op het spel. Datgene wat in de eerste plaats is aangevallen, is niet een principe, niet de vrijheid van meningsuiting of wat dan ook. Wat in de eerste plaats is aangevallen, is het recht van mensen om te leven. Nauwkeuriger: het leven zelf, in zijn lichamelijke concreetheid is het mikpunt. Het doelwit van gods eigen maffiosi, die hun eigen lichaam veil hebben met het oog op het heil van hun ziel – dat doelwit is geen recht of een beginsel. Het zijn de levende lichamen van andere mensen.

Vlees en bloed

Heiliger dan alle religieuze taboes en humane principes zijn mij deze bezielde lichamen, waarop de alleshaters het hebben gemunt: deze levende lichamen die de ziel zijn. Deze lichamen van vlees en bloed die zich niet laten symboliseren – niet door potloden en niet door religieuze symbolen - maar die hun eigen symbool zijn. Over de aanval op deze lichamen dient de verontwaardiging te gaan.

 

mw eric-corsius-juni-20102 » Lees ook andere artikelen van Eric Corsius

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.