Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken. Alles begon immers bij dat ene: die Ene God, die ene mens, die ene oerknal. Die ene singulariteit, waarin alles was, en niets buiten was. Maar als alles ooit één was, moest er ook een verklaring komen waarom dat niet langer het geval was. En waarom dan niet, zoals vertellers in de oudheid graag deden, de hoogmoed van de mensheid de schuld geven? De mensheid wilde een toren tot in de hemel. Maar God, niet minder hoogmoedig dan de wezens die hij naar zijn evenbeeld geschapen had, zat helemaal niet te wachten op concurrentie. Hij strooide spraakverwarring en verspreidde de mensheid over de aarde.