In een wereld en tijd waarin de mensheid zo overheersend aanwezig is, dat zij aan haar succes ten onder dreigt te gaan, probeert Paulien van Bohemen een stapje terug te doen en te luisteren naar het geheim der dingen zelf. Wat hebben zij óns te vertellen? Deze keer: het 'verloren' schaap uit de Bijbel: "Ik en mijn smalle kijk op het leven; dat staat me steeds meer tegen."

Door Paulien van Bohemen

Ik ben het schaap waarover je leest in de gelijkenis in het Lucasevangelie, maar verloren was ik niet. Lees maar.

Zoals elke morgen trekken we erop uit. Onze herder gaat ons voorop onder een helderblauwe hemel. We sjokken alle honderd braaf achter hem aan. Bij de weide aangekomen vallen we aan op het malse gras. We eten onze buik vol. Naderhand gaan we liggen om te herkauwen. Ik herkauw, maar niet van harte. Is dit het nou? schiet het door me heen. Een vraag die ik mezelf vaker stel de laatste tijd. Mijn wereld is zo klein. Ik spreek nooit een schaap van een andere soort. Ik zit in mijn eigen, wollige bubbel. Ik en mijn smalle kijk op het leven; dat staat me steeds meer tegen. Ik til mijn kop op, sta op en maak me los uit de kudde. De herder ziet het gebeuren, maar laat mij stilletjes gaan.

Over het glooiende landschap stap ik naar waar mijn poten mij brengen. Na een tijdje kom ik aan de andere kant van de heuvel, aan de rand van een grote weide. Een beetje verlegen loop ik naar die vreemde schapen die daar grazen. Ze kijken me vriendelijk aan. Ze zijn groter en anders van kleur dan ik. Ik ruik aan ze; ze ruiken anders dan ik. Ik eet hun gras; ze eten een andere soort dan ik gewend ben. Ik volg hun herder; ze lopen andere paden dan ik ken. Ik luister naar hun geblaat; ze blaten anders dan ik doe. Ik slaap bij hen in hun stal; ze rusten ergens anders dan mijn kudde. Maar ondanks alle verschillen, proef ik gelijkenissen. We zijn soortgenoten. Onze verwantschap is het leven zelf. We ademen dezelfde lucht. Bovendien blijken we op zoek naar hetzelfde: voedsel, veiligheid en warmte.

Na een paar dagen logeren, wandel ik terug naar mijn kudde. Geruisloos voeg ik weer in. Mijn herder ziet verheugd dat ik niet meer zo schaapachtig kijk als voorheen. Gewillig loop ik die avond met de rest mee naar de stal. Uiterlijk ben ik dezelfde als de schapen in deze kudde. Vanbinnen ben ik veranderd. Ik ben bekeerd van de gedachte dat mijn kudde het middelpunt van de schepping is. Ik ben bevrijd van het dwaalidee, dat andere schapen vreemd zijn. We zijn soortgenoten. Ik leef niet langer in af-zonde-ring. Mijn schapenbubbel is niet meer. Die spatte uiteen toen ik er doorheen liep, de wereld in.

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.