Geniale kunstenaars zijn niet zozeer hun tijd vooruit. Zij stijgen er eerder bovenuit. Zo ook El Greco. Zijn schilderij 'De Opening van het Vijfde Zegel' verwijst naar de schreeuw om wraak uit de Openbaring van Johannes (6, 9-11). Tegelijk, zegt Eric Corsius, kun je er iets universeels in zien. “De apocalyptische roep om wraak heeft El Greco vertaald in een universele roep om erkenning van de menselijke waardigheid.”
Door Eric Corsius
Toen ik onlangs voor de derde keer in mijn leven in Madrid het Prado bezocht, was ik weer onder de indruk van de vitaliteit van schilders als Velazquez, El Greco en Goya. Hun schilderijen blijven de indruk wekken dat ze pas gisteren het atelier hebben verlaten. In een gesprek met een medereiziger ontglipte mij dan ook het cliché ‘dat deze schilders hun tijd ver vooruit waren’. Niet alleen geneerde ik mij terstond voor het clichématige van deze uitspraak.
Tegelijk vroeg ik me af, of zij überhaupt zinvol was. Als wij zeggen dat een kunstenaar haar of zijn tijd vooruit is: maken we daarmee onszelf of onze tijd niet tot de norm? Moeten wij de zin eigenlijk niet omkeren? Als de oude meesters zo modern zijn, betekent dat dat zij hun tijd vooruit waren of dat wij hen pas laat zijn gaan begrijpen? Lopen zij voorop of wij achter? Misschien kunnen we beter zeggen: zij lopen niet vooruit in de tijd, maar staan bóven de tijd.
Springlevend
Menno ter Braak formuleerde het in verband met El Greco als volgt: een geniaal kunstenaar is een ‘product van zijn tijd’ en dankt zijn betekenis aan die tijd. Tegelijk stijgt hij er bovenuit en drukt zijn persoonlijke stempel erop, een stempel die iets universeels heeft en springlevend blijft. Hij heeft twee gezichten: een tijdgebonden en een tijd-overstijgende.
Deze spanning tussen bepaaldheid en originaliteit is El Greco (1541-1614) niet vreemd. Dit hangt samen met diens levensverhaal. Aan de ene kant barstte hij van de scheppingsdrift en stond hij pal voor zijn originaliteit. Aan de andere kant dong hij naar de gunst van zijn publiek, opdrachtgevers en de groten der aarde. Daarbij kwam dat hij leefde in een tijd en een milieu, waarin hij op zijn hoede moest zijn voor de bewakers der rechtzinnigheid. In zijn roman Het Vijfde Zegel (1937), waarvan El Greco de hoofdpersoon is, heeft Simon Vestdijk dit gegeven op indringende wijze beschreven.
Abstract schilderij
De originaliteit van El Greco komt onder andere tot uiting in De Opening van het Vijfde Zegel (1608-1614), een werk dat in Vestdijks roman een centrale rol speelt en dat uiteraard aan het einde van het kerkelijke jaar tot de verbeelding spreekt. De raadselachtige voorstelling gaat namelijk terug op een passage uit de Openbaring van Johannes (6, 9-11): “Toen het Lam het vijfde zegel verbrak, zag ik aan de voet van het altaar de zielen van al degenen die geslacht waren omdat ze over God hadden gesproken en vanwege hun getuigenis. Ze riepen luid: O heilige en betrouwbare Heer, wanneer zult gij de mensen die op aarde leven eindelijk straffen en ons bloed op hen wreken?”.
De hoofdpersoon aan de linkerzijde van het doek, de ziener Johannes, is degene die deze jammerklacht uitroept. Voor het overige zijn de verwijzingen naar de bijbel spaarzaam. De figuren hebben geen kleding of attributen waaraan ze zijn te herkennen. Ook ontbreekt een eenduidig decor. De martelaren zijn naakte mensenfiguren. Het Vijfde Zegel is daarmee in zekere zin een abstract schilderij. Heeft de schilder het Bijbelse onderwerp alleen maar gebruikt als een ‘kapstok’ om een mooi werk te componeren? Wilde hij de ‘wraak’ waarvan sprake is weghalen uit het concrete verband van de bijbel en er iets hedendaags aan geven?
Menselijke waardigheid
De weergave van de zeven martelaren in hun menselijke naaktheid geeft aan het schilderij in elk geval iets universeels. De homo universalis El Greco neemt het hier, zo lijkt het, op voor de mensheid in het algemeen, de mensheid die edel is en schoon, maar in elke tijd wordt geschonden in haar waardigheid. De apocalyptische roep om wraak heeft El Greco vertaald in een universele roep om erkenning van de menselijke waardigheid. De roepende figuur zou niet misstaan op de puinhopen van de verwoeste woonwijken van Syrische steden, aan de stranden waar de lijken aanspoelen van verdronken vluchtelingen of op de met bloed doordrenkte mensenofferplaatsen van IS.
Het bovenstaande is een verkorte bewerking van een essay dat in augustus verscheen in opinieblad Volzin.