Een onvergetelijk boek, oordeelt Wim Reedijk over deze klassieker onder de oorlogsliteratuur. Maar waar gaat ‘Im Westen nichts Neues’ van Erich Maria Remarque eigenlijk over? Over de waanzin van de oorlog, de Eerste Wereldoorlog in het bijzonder? Over schuld? Over doden of gedood worden? Of gaat het over het verschil tussen idee en werkelijkheid, tussen ideologie en het echte leven van echte mensen? ‘Jij was voor mij niet meer dan een gedachte’, zegt hoofpersoon Paul Bäumer tegen de zojuist gedode tegenstander. ‘Nu zie ik pas dat je een mens bent zoals ik.'

Door Wim Reedijk

Het boek Im Westen nichts Neues dat Erich Maria Remarque in 1929 schreef, gaat over de belevenissen van enkele Duitse soldaten op de slagvelden van de Eerste Wereldoorlog. Het is een aaneenrijging van onvergetelijke scènes. Een daarvan is stellig die waarin de hoofdpersoon Paul Bäumer, die onder vuur ligt, van zijn groep is afgesneden geraakt. Tijdens de zware beschieting in niemandsland tuimelt hij voorover ineen bomkrater. Eruit kruipen is riskant, want hij ligt in het schootsveld van eigen en vijandige artillerie en sluip schutters. Door modder overdekt, is alles wat beweegt de vijand. In het diepe grauw van schemer, mist, kruitdamp en modder en het onophoudelijk doffe gebeuk en geratel van machinegeweren en geschut is de horizon verdwenen. Horen en zien in deze oorverdovende hel vergaan. Terwijl Paul voorover ge bogen staat, durft hij zich aanvankelijk niet te bewegen.

Ik lig gekromd in een grote trechter, de benen in het water tot aan mijn buik. Als de aanval inzet, zal ik me in het water laten vallen, zo ver als het gaat, zonder te stikken, mijn gezicht in de drek. Ik moet een dode man voorstellen.

Alleen de doden kennen in deze hel rust. Daarom houdt hij zich als dood. Ondertussen hoopt hij weer aansluiting bij zijn eigen linie te krijgen. Maar hij heeft geen flauw idee uit welke richting hij op redding kan rekenen, volkomen gedesoriënteerd als hij is. In afwachting van wat komen gaat, bereidt hij zich op het ergste voor. De grond dreunt door granaatinslagen die soms ver weg klinken, soms akelig dicht bij. De bomkrater geeft Paul tijdelijk enige beschutting. Dan hoort hij geren. Vriend of vijand? De angst giert door zijn lijf. Opstaan met zijn geweer in de aanslag is gekkenwerk. Hij houdt zich voor dood om een tegenstander bij verrassing alsnog te slim af te zijn. In zijn knuist verbergt hij een dolk die hij deels onder de modder verborgen houdt. Dan valt een soldaat in de trechter over hem heen. Paul haalt uiten stoot hem enkele malen keihard met zijn mes in de borst. De man beweegt nog even, rolt op zijn rug en ligt dan stil, het hoofd wat scheef. Hij is echter niet dood. Hij ademt licht, af en toe rochelt hij. De man sterft niet. Paul vraagt zich af of hij de soldaat, die hem nog in zijn doodsstrijd vagelijk gewaar is, een dienst bewijst door hem af te maken. Hij besluit het gutsende bloeden alsnog te stoppen maar stel pen blijkt vruchteloos. Zijn rudimentaire Frans schiet hopeloos tekort om iets te zeggen wat de angstige soldaat op zijn gemak kan stellen. Paul wordt er wanhopig van. Zo kruipen de uren tergend voorbij dat hij zij aan zij met deze Fransman in de bomtrechter ligt. Voor het eerst heeft Paul iemand met zijn blote handen gedood. De ander viel niet door een kogel op veilige afstand geschoten, maar door een gevecht van man tot man. Paul weet nu wat dit betekent. Waar het dood en verderf zaaien vanuit de loopgraven alledaags en dus in zekere zin normaal was geworden, is het fysieke gevecht, waarin je een ander eigenhandig doodt, een totaal nieuwe en onvergelijkbaar schokkende ervaring.

Dood gezicht

Paul ziet het dode gezicht aan, het verfijnde gelaat met het snorretje. En dan gaan de volgende woorden door hem heen.

Zijn vrouw denkt zeker aan hem. Zij weet niet, wat er gebeurd is. Hij ziet er uit als dat hij haar vaak geschreven heeft. Ze krijgt vast nog post van hem, morgen of over een week. Misschien nog een verlate brief over een maand… Hoe zal zijn vrouw eruit zien? Zoals die smalle van aan de andere kant van het kanaal?... De dode had vast nog dertig jaar langer geleefd als ik de terugweg beter in mijn kop geprent had. Als hij twee meter meer naar links had gelopen, dan lag hij nu in zijn loopgraaf en schreef hij een nieuwe brief aan zijn vrouw.

Paul snapt dat zulke als-redeneringen hem niet verder brengen. Ook zijn gesneuvelde vrienden waren onder zulke hypothetische gedachten nog springlevend. Maar zo is toch gewoon het lot? Dan spreekt hij de dode aan.

Kameraad, ik wilde je niet doden. Sprong je nu opnieuw hierin dan zou ik het niet doen als jij ook maar verstandig zou zijn. Maar jij was voor mij hiervoor niet meer dan een gedachte, een combinatie die in mijn hersens leefde en een besluit voortbracht – deze combinatie heb ik neergestoken. Nu zie ik pas dat jij een mens bent zoals ik. Ik dacht aan je handgranaten, aan je bajonet en je wapens – nu zie ik je vrouw en je gezicht en wat we delen. Vergeef me, kameraad! We zien het altijd te laat. Waarom zegt men ons niet telkens opnieuw dat jullie even arme honden zoals wij zijn, dat jullie moeders zich net zoveel zorgen maken als die van ons en dat wij evenveel angst voor de dood hebben en hetzelfde sterven en dezelfde pijn – Vergeef me, kameraad, hoe kon jij mijn vijand zijn? Als wij deze wapens en dit uniform van ons afwerpen, kun jij mijn broeder zijn zoals Kat en Albert. Neem maar twintig jaar van mij, kameraad, en sta op – neem meer, want ik weet niet wat ik daar mee beginnen moet.

Namen als spijkers

Uit diens opengevallen uniform steekt een mapje met wat papieren. Paul aarzelt of hij het moet pakken. Hij vindt een document waarin de naam van de dode moet staan.

Zolang ik zijn naam niet weet, kan ik hem misschien nog vergeten. De tijd zal het uitwissen, dit beeld. Zijn naam is echter een spijker die in mij ingeslagen wordt en er niet meer uit te trekken zal zijn.

Het mapje valt open; enkele foto’s en brieven schuiven eruit. De druk, de ongewisse afloop, de honger, alles draagt eraan bij dat hij vertwijfeld toch verder kijkt. Hij ziet een vrouw, en op een andere foto een klein meisje. Het Frans van de brieven is voor hem te moeilijk.

Mijn hoofd is volkomen op hol. Maar zoveel begrijp ik toch, dat ik deze mensen nooit schrijven mag, zoals ik eerst dacht. Onmogelijk. Ik kijk nog eenmaal naar de beelden. Het zijn geen rijke mensen. Ik kan hen zonder mijn naam te vermelden wat geld opsturen, als ik later wat verdien. Daaraan grijp ik me vast, dat is een kleine houvast tenminste.

Daarop slaat Paul het boekje open en leest toch nog de naam van de dode: Gérard Duval, Typograaf. Nu moet ik ook boekdrukker worden, zegt hij tot zichzelf. Dan wordt hij weer rustiger. De aanval van daarnet sterft uit, de wapens zwijgen en de stilte zet in.

‘Kameraad’, zeg ik tot de dode die daar ligt, maar ik zegt het nu sterker, ‘Heden jij, morgen ik. Maar als ik hieruit kom, kameraad, dan zal ik strijden tegen dat wat ons beiden kapotsloeg: jou het leven – en mij? – toch ook het leven! Dat beloof ik je, kameraad. Het mag niet weer gebeuren.’

Onheroïsch

De Eerste Wereldoorlog heeft een hoop mensonterende ellende gebracht maar ook onvergetelijke literatuur opgeleverd. In sommige van deze oorlogsboeken klinkt de heroïek, in andere krijgt het verdriet alle ruimte. Im Westen nichts Neues is noch heroïsch noch tragisch. Remarque, die als soldaat in de loopgraven had gevochten, zag scherp het falen van het toenmalige politieke en militaire establishment. Hij had goede redenen om cynisch te zijn of een beschuldigende toon aan te slaan. Maar dat doet hij in Im Westen nichts Neues niet. De roman beschrijft, bijna jongensachtig en droog, de gruwelen en waanzin van het frontleven, en de manieren waarop jonge soldaten onder de barbaarse omstandigheden iets van het leven proberen te maken, en zelfs plannen maken voor hun toekomst als de vrede is weergekeerd. Het boek werd meteen wereldwijd een kaskraker en groeide uit tot een klassieker. Ondanks het eclatante succes klonk in Duitsland ook afkeuring. Sommige critici waren verontwaardigd. In 1933 werden exemplaren van zijn boek in het openbaar door nazi’s verbrand. Remarque ondermijnde de nobele geest waaraan het Duitse volk zijn superioriteit, eer en trots ontleende, aldus het naziregime. Bovendien meende men zich als natie en staat te mogen revancheren voor de nederlaag van 1918. Im Westen nichts Neues droeg aan die rechtvaardiging niet bij. Toch heeft Remarque altijd ontkend dat zijn boek een aanklacht was. ‘Dit boek is geen aanklacht en ook geen bekentenis. Het poogt slechts verslag te doen over een generatie die door de oorlog verwoest werd, ook toen het aan zijn granaten ontkwam’, aldus de opdracht die deze onvergetelijke roman van hem meekreeg. •

Erich Maria Remarque, Im Westen nichts Neues. Mit einem Nachwort von Tilman Westphalen, Köln: Kiepenheuer und Witsch 1998 (20. Auflage). De vertaling van de citaten is van de hand van Wim Reedijk. Het boek is in Nederlandse vertaling verschenen bij uitgeverij Bijleveld onder de titel: Van het Westelijk front geen nieuws, laatste editie: 2013, 208 blz., € 19,95.

 

Bron: Herademing, nr. 89, september 2015. Themanummer over 'vergeven'. Herademing is een oecumenisch tijdschrift voor mystiek en spiritualiteit uit christelijke bron dat vier keer per jaar verschijnt. Meer info: www.herademing.nl

 

 

Maak meer verhalen mogelijk met een donatie

  • Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.