Taede Smedes’ recensie van het boek van Stephan de Jong met de intrigerende titel “U doet niets, want u bent God” nodigt uit tot verder lezen. Maar de bespreking roept ook een prangende vraag op: waar ziet De Jong uiteindelijk dan toch Gods aanwezigheid? God doet niets, is vrijwel onkenbaar, een mysterie, stelt ons voor het raadsel van het lijden; waarin verschilt zo’n God van een niet-God? De Jong kan geen afscheid van Hem nemen, zegt hij, maar waarom niet?
In een mailwisseling hierover antwoordt Taede:
“Een goede vraag, die De Jong als volgt beantwoordt: ‘Ik kan U niet bewijzen maar wel vinden. Ik ga er maar even vanuit dat U niet een aangeboren begrip bent. Ik ga er ook niet vanuit dat U of uw Woord loodrecht naar beneden komt vallen, als een openbaring waar geen menselijke ervaring aan voorafgaat. Sommige theologen beweren dat, maar ze maken U nog raadselachtiger dan U toch al bent.
Uw aanwezigheid kan zomaar aan het licht komen in een schoolklas, op de fiets, op een bankje in de zon. Dat ik van U spreek, komt van beneden, door ervaringen met de wereld of in mijzelf. Nu is mijn ervaringswereld niet zo geweldig rijk. Ik laat me daarom gezeggen door ervaringen van anderen. Generaties van mensen hebben glimpen van U gezien. De juf en de meester op school, mijn ouders, ze maakten me bewust van uw aanwezigheid en leerden mij die te ontdekken. In mijn eentje was ik daar nooit op gekomen.
Niet dat ik de verhalen van anderen zomaar overneem. Als ik U meen te kennen, dan is dat kennen persoonlijk, niet extern, autoritair. Zo meen ik iets van uw aanwezigheid te zien. Ik waag het daarmee. Ik zou niet weten hoe het anders moest.’ (p. 23)"
Zoals Taede opmerkt: "Het ene antwoord leidt wellicht weer tot een volgende vraag." Maar dit antwoord van De Jong lijkt mij in al zijn beknoptheid to the point en zeker het overwegen waard.