Op een regenachtige ochtend rijd ik van Haarlem naar Arnhem. Gaandeweg maken de weilanden plaats voor bossen. De verandering van het landschap doet me denken aan de autoritten van mijn jeugd op weg naar een boerderij in Beekbergen. Vader en moeder op de voorbank van de Eend, sigaartje en sigaret in de hand. Ik op de achterbank naast een versterker, platenspeler en twee boxen die mee moesten omdat ze niet zonder de muziek van Bob Dylan konden. Mijn ouders waren nog bij elkaar dus ik was niet ouder dan zes, dezelfde leeftijd waarop ik zeker wist dat ik een jongetje zou worden. Ik noemde mezelf Jelle, had kort haar en weigerde jurkjes te dragen. Hoewel mijn ouders daar geen probleem mee hadden, legde mijn moeder keer op keer vriendelijk doch resoluut uit dat ik echt geen piemeltje zou krijgen.