Op zaterdag 16 november 2024 is op 92-jarige leeftijd zenleraar Ton Lathouwers (Hui Yu, vriend van wijsheid) overleden. Binnen het Nederlandse boeddhistische landschap was Ton een volstrekt unieke aanwezigheid. Sinds 1987 was hij de oprichter en geestelijk leider van Maha Karuna Ch’an, een samenwerkingsverband van verschillende zengroepen in Nederland en Vlaanderen. Vier keer per jaar vonden in Steyl vijf- en tiendaagse sesshins plaats onder zijn bezielende geestelijke leiding.
Ton werd geboren in juni 1932 in een streng katholiek nest, met een biechtvader die sprak over hel en verdoemenis. Na een studie Russische literatuur aan de Universiteit van Amsterdam werd hij in 1968 benoemd tot hoogleraar Russische letterkunde in Leuven. Zijn colleges daar over Russische schrijvers zoals Dosjoveski, Sjestov en Aleksandr Blok (waar hij zijn proefschrift over schreef), waren legendarisch en trokken veel toehoorders. Drie jaar later kreeg hij een studiebeurs om naar Moskou te gaan. Maar hij reisde door naar Japan.
Daar ontmoette hij zenleraar en -filosoof Masao Abe (1915-2006), door wie hij diep geraakt werd. Dat was voor hem het begin van zijn zenweg. Hij heeft een aantal jaren in Japan beoefend met Kobori Roshi, een strenge Japanse zenmeester. Maar voor Ton was die Japanse zen wat al te streng. Het deed hem misschien wat aan zijn jeugd denken, dat strakke, strenge idee van “no pain, no gain, je moet flink afzien op het zenkussen, je moet daar doorheen om de verlichting te realiseren.”
In 1971, tijdens een bezoek aan Indonesië met zijn Indo-Chinese pleegmoeder, ontmoette Ton Teh Cheng, een Chinese monnik die in Indonesië woonde, maar in Groningen scheikunde had gestudeerd en dus Nederlands sprak. Teh Cheng’s benadering van de Chinese chan was anders dan die van de Japanse zen. Zijn devies was “vrijheid, blijheid”, weinig voorschriften, weinig opgelegde structuur, open en zonder grenzen. Ton vertelde wel eens dat er af en toe een kindje op een driewielertje door de zendo reed en dat Teh Cheng dat prima vond.
Er waren monniken die zeiden: “Dat kan toch niet? Moeten we daar niet paal en perk aan stellen?” Teh Cheng wuifde dat dan weg. De zachte, vrouwelijke chan-benadering van Teh-Ching sprak Ton erg aan. Hij reisde jaarlijks enkele maanden naar Indonesië om met Teh-Ching te beoefenen. Uiteindelijk kreeg hij in 1987 dharmatransmissie van Teh-Ching. Zo is de Maha Karuna Ch’an ontstaan.
Zelf heb ik hem voor het eerst ontmoet in de Internationale School voor Wijsbegeerte met Pinksteren 2005, toen ik een weekend gaf over Nietzsche en hij over zen. We kwamen elkaar tegen aan de bar, dronken samen een glas wijn en raakten aan de praat. Toen hebben we ook boeken uitgewisseld en ik was daar enorm van onder de indruk.
Ton was ook iemand die op mensen een overweldigende indruk kon maken. Er leek iets door hem heen te komen, een passie, een oerkracht die hij uitstraalde. Je zou zeggen dat dat het charisma van de grote goeroe is. Maar Ton was totaal geen goeroe die anderen oproept om hem te volgen omdat hij hun de weg zou laten zien. Integendeel: Ton benadrukte altijd dat hij het zelf ook allemaal niet wist. Maar hij belichaamde wel een enorm verlangen dat velen inspireerde.
De overweldigende aanwezigheid van Ton ging hand in hand met persoonlijke onzekerheid: “Doe ik het wel goed? Zeg ik het wel goed?” Hij kon bewondering hebben voor andere mensen die niet aan hem konden tippen. Er was iets wat door hem heen kwam, maar het was bijna alsof dat ondanks hemzelf gebeurde.
Vanaf die eerste ontmoeting in 2005 ging ik naar alle sesshins van Maha Karuna Ch’an, vier per jaar. In 2013 verleende Ton mij de dharmatransmissie, iets wat hij ook verleende aan Elsbeth Wolf, Geert Mortier, Edel Maex en Marjolein Pieterson.
Sesshins met Ton waren anders dan andere boeddhistische retraites. Ton gaf nooit meditatie-instructies en hield niet van regels. Hij wilde vooral dat mensen zich thuis voelden. Hij had een hekel aan een zekere zenvroomheid waarbij mensen voelen dat ze het goed moeten doen, mindful moeten zijn, of omgekeerd elkaar de maat nemen of de anderen het wel goed doen. Daar moest hij niets van hebben.
Het ging voor hem maar om één ding: stel je beschikbaar zodat, wie weet, misschien, op miraculeuze wijze dat hartsvertrouwen jou toevalt, dat het gaat stromen. Er is niets dat je daar zelf voor kunt doen. Ton sprak daarom bij voorkeur niet over “wij gaan mediteren” of “wij gaan zazen doen”. Dat klinkt nog te actief en maakbaar. Hij zei: “Wij gaan samen de stilte in”.
De zentoespraken van Ton waren altijd een belevenis. Hij ging zitten op zijn meditatiebankje (vaak zonder zijn bril op om niet afgeleid te worden), begon te praten, en een eenrichtings-transmissie kwam op gang. Er ging iets stromen, er resoneerde iets. Na afloop waren mensen diep geraakt en aangedaan. In stilte wankelden ze de zendo uit, richting de loopmeditatie die daarop volgde.
De zentoespraken van Ton waren altijd een belevenis
André van der Braak
Vaak was het moeilijk om precies na te vertellen waar Ton het precies over had gehad. Maar er was iets gaan stromen. In de zenverhalen wordt onderscheid gemaakt tussen levende en dode woorden. Een levend woord is iets wat alles opengooit op het juiste moment voor de juiste persoon, misschien tegen alle conventies in. Heel anders dan dode woorden als “deze soetra zegt dit” en “het boeddhistische pad zegt dat”. Bij Ton leerde ik herkennen wat het is om een levend woord te spreken dat iets in beweging zet. Ton kon dat als geen ander. Hij was daar een voertuig voor.
Het hielp natuurlijk dat hij een goed spreker was, veel boeken had gelezen, en enorm erudiet was. Hij kon net zo gemakkelijk verwijzen naar Nietzsche, Dostojevski of Sjestov als naar Linji of Bodhidharma. Maar je voelde dat dat nooit louter boekenwijsheid was. Altijd ging het om de ontmoeting van hart tot hart. Een toespraak van Ton nam je altijd mee tot de kern, tot waar het echt over gaat, het open hart en het grote verlangen om weer contact te maken met iets waarvan we ons hebben afgesloten.
Er zijn verschillende boeken met toespraken van Ton gepubliceerd. In 1999 verscheen Meer dan een mens kan doen. Dit boek is altijd mijn favoriet gebleven. Het benadrukt keer op keer dat de zenweg niet maakbaar is. Alles is uiteindelijk een kwestie van genade, niet het resultaat van onze inspanningen. Zoals de Japanse zenleraar Shin’ichi Hisamatsu (1889-1980) het uitdrukt: “Wat je ook doet, het werkt niet. Wat ga jij nu doen?”
En toch belichaamde Ton een enorm appèl om steeds weer opnieuw het onmogelijke mogelijk te maken. Een van de hoofdstukken heet: Het mysterie van het leven daagt elk mens uit tot een volstrekt persoonlijk antwoord. Niet hét antwoord, maar jouw unieke persoonlijke antwoord, wat niemand je kan geven, wat je nergens uit kunt halen maar wat in jou naar boven komt. Masao Abe had tegen hem gezegd tijdens een van hun eerste ontmoetingen: "Doe wat je voelt in jezelf, onloochenbaar, onweerstaanbaar, zelfs al zou de hele wereld tegen jou zijn”.
Dat is iets wat Ton zelf in praktijk bracht. De Maha Karuna Ch’an was ook een verzameling van eigenzinnige mensen, veel kunstenaars, veel mensen die op hun eigen unieke manier in het leven stonden. Ton moedigde dat aan. Hij hield weinig vast aan de vaste vormen. De zenrituelen waren er wel, maar Ton voerde ze uit op een informele manier. Geen schijn van heiligheid, maar vanuit het hart.
Een ander hoofdstuk heet Kunnen wij de verdoemden liefhebben? Kun je echt sommige mensen afschrijven? Zeggen, “die hebben het zo bont gemaakt, daar is geen hoop meer voor?” Voor Ton kon dat niet, want iemand is nooit reddeloos verloren. Daarom had Ton een zwak voor de mensen die eruit lijken te vallen, die niet mee kunnen doen, die lijden. Juist voor die mensen had Ton een enorme compassie en betrokkenheid. Want ook zij horen erbij.
Toen hij jong was wilde Ton eigenlijk priester-arbeider worden en uit solidariteit met de vertrapten en onderdrukten in de fabriek gaan werken. Zo’n sociale betrokkenheid was voor hem ook een belangrijk aspect van de bodhisattvagelofte: “Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden.”
In 2015 verscheen het boek Zij is altijd soms, over de vele gestalten van compassie in levensbeschouwelijke tradities, het eeuwig vrouwelijke waar Ton steeds weer opnieuw door geïnspireerd werd. In de Chinese chantraditie is dat vrouwelijke van groot belang. Toen het boeddhisme zich vanuit India naar China verplaatste, veranderde de mannelijke Indiase bodhisattva Avalokiteshvara in de vrouwelijke figuur van Kuanyin, die associaties oproept met de christelijke Maria. Kuanyin is “zij die luistert naar de noodkreten der mensen”. Zij is altijd bereid om te luisteren naar het roepen om hulp.
In de sesshins van Maha Karuna Ch’an staat Kuanyin op het altaar, niet de Boeddha. En de Soetra van Kuanyin (een hedendaagse hertaling van Ton van hoofdstuk 25 van de Lotus Soetra) wordt altijd gezongen: om allen te redden, kan Kuanyin iedere gestalte aannemen die nodig is: een boeddha of bodhisattva, de christelijke verlosser of de Moeder Gods, de lijdende dienaar van Jahweh, de Sjechinah uit de Joodse mystiek, profeten of tzaddiks, een wijze in de islam of soefi, of een god of godin uit het hindoeïsme. Maar ook: een overtuigd atheïst, zij die volkomen mislukt zijn, de meest verlorenen, of monsters of demonen.
In 2020 verscheen de bundel van zentoespraken Je kunt er niet uit vallen. Door zijn streng katholieke jeugd groeide Ton op met een diepe angst die hem misschien nooit helemaal verlaten heeft. Tegelijkertijd ging dat hand in hand met een enorm hartsvertrouwen, een grondeloos vertrouwen, een weten dat je er niet uit kunt vallen, en dat niemand eruit valt. Dat was echt. Je voelde dat ook als Ton daarover sprak.
Maar je voelde ook dat dat voor hemzelf een zwaarbevochten hartsvertrouwen was, niet iets wat hem aan was komen waaien, waar hij mee was opgegroeid, maar waarvoor hij door een diep dal van wanhoop en vertwijfeling had moeten gaan. Hij voelde zich gered door dat grote hartsvertrouwen dat hem toeviel zonder dat hij iets had gedaan om dat te verdienen. Het was genade.
Ton vertelde vaak over een mooi verhaal bij Dostojevski over de Moeder Gods die de diepste diepte van de hel binnengaat om daar Judas op te halen. Want ook Judas, die het ergst denkbare heeft gedaan, alle diepste zondaars, ook zij kunnen er niet uitvallen. Iedereen zal gered worden. Ton ontdekte dat dit verhaal ook in de boeddhistische traditie voorkomt. Daar is het Kuanyin die tot in de diepste hellen afdaalt om allen te redden. Niemand zal er uit vallen.
Ton kon als mens enorm twijfelen en onzeker zijn, maar in zijn leraarsfunctie bleef hij altijd volkomen de rechte lijn bewandelen
André van der Braak
Ton heeft enorm veel betekend voor de ontwikkeling van het Nederlandse boeddhisme, en de interreligieuze dialoog tussen het boeddhisme en andere tradities. De stroom die hij op gang bracht zal voortleven. Ton was wars van schoolvorming. Hij moedigde iedereen aan om de zenweg op eigen wijze te belichamen, “ieder volgens de eigen roeping in het leven”, zoals Hisamatsu het uitdrukte.
Ton kon als mens enorm twijfelen en onzeker zijn, maar in zijn leraarsfunctie bleef hij altijd volkomen de rechte lijn bewandelen. Er was iets in hem dat geen compromissen sloot voor de manier waarop hij de zenweg beleefde en wilde uitdragen. Die leraarsfunctie is wat hem steeds overeind hield en gaande hield, ook toen hij fysiek steeds zwakker werd.
Twee weken voor zijn overlijden gaf hij nog een zentoespraak tijdens een Zoom-bijeenkomst. De thema’s van zijn onderricht kwamen daarin samen in een enkele boodschap. Wat is het moedigste woord dat een mens kan spreken? Geen dappere strijdkreet of stoutmoedige verklaring. Het is:
Help.
André van der Braak is sinds 2012 verbonden aan de faculteit Religie en Theologie van de VU, sinds 2021 als hoogleraar Comparatieve filosofie van de religie. Daarnaast is hij sinds 2018 als zenleraar actief bij Zen in Baarn. Vorig jaar verscheen zijn boek Ayahuasca as Liquid Divinity: An Ontological Approach (2023).