Wijsheid: dat woord is me dierbaar. Als ik kunst en literatuur ergens om nodig heb, is het dat. Inzicht in het leven, inzicht in de mens, inzicht in geschiedenis en maatschappij. Sinds mijn zeventiende weet ik niet beter of ik zoek mijn gidsen onder kunstenaars, schrijvers en andere creatievelingen, dat is intussen een tweede natuur.

Waarom? Omdat ze in het ideale geval oog hebben voor de complexiteit van het bestaan én voor de complexiteit van de expressie, in de overtuiging dat die twee nauw verweven zijn. In kunst die haar naam verdient telt ieder detail, de zichtbaarheid van het penseel in een Mondriaanschilderij, de tempoaanduiding in een volledig klankloos muziekstuk, het hoofdlettergebruik en de interpunctie in een hedendaags gedicht – voor makers van poëzie aanleiding tot eindeloos wikken en wegen. Vandaar dat de Amerikaanse dichter en essayist Christian Wiman kan stellen dat in een greintje grammatica een wereld van hoop ligt.                                        

Nauwelijks uitroeptekens

Of van redding. Dat woord past hier ook. Opmerkelijk detail bijvoorbeeld in Rilkes Nieuwe Gedichten (1908/08) is dat de in totaal 187 gedichten nauwelijks uitroeptekens bevatten. Wel de nodige vraagtekens (81, om precies te zijn), maar slechts twee uitroeptekens. In zijn eerste bundels en prozateksten strooit hij er kwistig mee, nu hanteert hij het alleen waar het volgens het boekje hoort, bij een directe rede. Een woord op zijn plek heeft geen tromgeroffel of regieaanwijzing nodig.

Ook daarom is die ene wereldberoemde regel uit de Neue Gedichte terecht wereldberoemd. ‘Du musst dein Leben ändern.’ Er staat gelukkig geen uitroepteken achter, de regel eindigt met een punt. Je kunt eraan aflezen hoezeer Rilke de lessen van zijn leermeester Auguste Rodin ter harte neemt. Onderzoek als kunstenaar wat het is om louter instrument te zijn. Laat het materiaal het werk doen, laat zo min mogelijk sentiment toe. Kijk. Studeer. Vergelijk. Verzamel kennis. Leg primaire gevoelens zoveel als mogelijk het zwijgen op. 

Hier is het gedicht waar de regel uit afkomstig is, ‘Archaïsche Apollotorso’.

Wij zagen nooit zijn ongekend gezicht,
de oogappels die daarin rijpten. Maar
zijn torso gloeit nog als een kandelaar,
waarin zijn blik, met een getemperd licht,
nog glanzen blijft. Anders zou jou de boeg
der borstkas niet verblinden, en in ’t zacht
draaien der lendenen was niet die lach
naar ’t midden toe dat het geslachtsdeel droeg.
Anders stond deze steen geknot, beschadigd,
in zijn doorschijnende schoudercascade,
en zou niet glinsteren als roofdierhuid,
en zou niet als een ster losbreken uit
zijn vorm: geen plek aan hem die jou niet ziet.
Zo doorgaan met leven kun je niet.

Vertaling: Peter Verstegen

Du musst dein Leben ändern.’ Die zin kan me aangrijpen, precies zoals hij er staat, niet anders. Vanwege zijn kalmte, zijn onnadrukkelijkheid. Het is nog altijd wachten op een goede vertaling.

Stel je voor: een beeld in een museum, de torso van een man, een bordje aan de muur vertelt dat het om een Apollo gaat, de zoveelste eeuw voor Christus. Het bordje vertelt niet waar zijn hoofd nu is en waar zijn armen. Toch weet je je door dit krachtige stenen lijf aangestaard, het doet niet anders dan kijken, het is een en al oog. Geen plek op zijn lichaam die jou niet ziet.

En je weet: als het numen een wenk geeft (numen komt van een Egyptisch woord dat knik betekent), als de god zich speciaal tot jou richt, dan is er geen ontkomen aan. Dan staat de boodschap gelijk aan een bevel. Eens te meer, in dit geval, omdat die boodschap afkomstig is van een gehavende, verminkte god. Goden in dat genre bezitten een autoriteit waartegen protest vanuit spiritueel oogpunt bezien buitengewoon onverstandig is. Als je leven je wat waard is, als je niet als ondode wilt voortsukkelen, luister dan.

Du musst dein Leben ändern. Die zin kan me aangrijpen, precies zoals hij er staat, niet anders. Vanwege zijn kalmte, zijn onnadrukkelijkheid

jan oegema

En ik luister, van tijd tot tijd ontkom ik er niet aan de regel op mijzelf te betrekken. Daarbij geholpen door de reddende punt aan het slot en de wetenschap dat het gedicht op mij als lezer geen dwang uitoefent. Die punt is een signaal dat ik als volwassene wordt aangesproken en niet hoef te handelen op grond van een weten dat niet het mijne is. Die punt appelleert aan een wijsheid waarvan ik besef dat ik die reeds lang bezit.

Dat is bij elke aandachtige lezing een schok. Ik schrik van de verantwoordelijkheid waaraan dit gedicht me herinnert en het achteloze gemak waarmee ik die blijkbaar telkens weer verdring. Peter Sloterdijk zegt in een commentaar bij dit gedicht dat het wil herinneren aan een ‘sufficiëntie die ouder en vrijer is dan de zonde’.  Als hij daarmee bedoelt dat ik huiver voor het goede in mij – mijn inzicht? Geduld? Naastenliefde? Onderscheidingsvermogen? Onafhankelijkheid? Innerlijkheid? Intelligentie? Of, denkend aan Rilke: eenzaamheid? – dan vrees ik dat hij gelijk heeft. Ik, ondode, ben voor niets zo bang als voor het goede.

Het numen geeft een knik, meer is niet nodig. Als er al een bevel klinkt, dan niet van buitenaf maar van binnenuit... niets enger dan dat. Dit is de schrik, dit is de schok van de wijsheid. Dit is wat ik zoek in literatuur en kunst. Het bondgenootschap van schoonheid en wijsheid, wie weet ouder dan de zonde (maar wat betekent dat precies?), in elk geval ouder dan Plato, want het beeld uit het Louvre blijkt uit de zesde eeuw voor Christus.

Rainer Maria Rilke
Paula Modersohn-Becker, portret van Rainer Maria Rilke (1906)© Paula Modersohn-Becker

Leraar en leerling

Rilke bezorgt me meer dan eens die schok. Hij is voor mij een groot spiritueel leraar, mét alles wat ik op hem heb aan te merken. Zijn biografie biedt een voorproefje van een eeuw vol schandalen rond spirituele charismatici – naarmate Rilke ouder wordt heeft hij steeds minder respect voor vrouwen en raakt hij steeds overtuigder van zijn genialiteit. Geen leuke dingen, de roem stijgt hem zichtbaar naar het hoofd.

Probleem is zoals bij veel problematisch leraren: hij raakt  de leerling in zichzelf kwijt. De nederigheid, de ontvankelijkheid. Gelukkig kent zijn biografie ook perioden waarin ze volmaakt in balans zijn, de leraar en de leerling. Zoals de jaren waarin hij aan de Nieuwe Gedichten schrijft, zijn Christusjaren, zo tussen zijn dertigste en drieëndertigste.

Want neem de slotzin van het gedicht hierboven. Aan wie is die gericht? Op de achtergrond hoor je hier een leraar aan het werk, geen twijfel mogelijk. Maar dan een leraar die evenzeer zichzelf toespreekt als de lezer. Rilke geeft daarmee een indrukwekkend bewijs dat er ook integer leraarschap mogelijk is.

Eigen radicaliteit

Wijsheid is nog lang niet weg uit de kunst, om een reden die eigenlijk heel simpel is: ze brengt een eigen soort van radicaliteit met zich mee. Denk aan Chinese taoïsten in hun eentje rondscharrelend op hun heilige bergen, swami’s die in de brandende zon brandende kooltjes op hun hoofd leggen, woestijnvaders die dertig jaar doorbrengen boven op een paal, recluses die zich laten inmetselen en liedjes schrijven over dansen en blij zijn...

Het ondergaan van kunst en het ondergaan van een gedicht kán iets hebben van een oerervaring en om het meteen nog erger te maken: van een heilige ervaring

jan oegema

Denk aan dat legertje bezielde anarchisten en de geschiedenis van de moderne kunst gaat er anders uitzien. Joseph Beuys in een kooi met een coyote, Marina Abramovic die drie maanden lang in het MoMa bezoekers onbeweeglijk aanstaart, Jeroen Eisinga die zijn hoofd en naakte bovenlijf blootstelt aan een compleet bijenvolk – de avantgardisten van nu staan in een lange traditie van proefondervindelijke wijsheid en nemen daar met interesse kennis van. Beuys verdiept zich in het sjamanisme, Abramovic bereidt zich op haar beroemdste happening voor in een Tibetaans klooster, Eisinga komt op zijn enge idee na het zien van een foto van een Oekraïense monnik met een bijenbaard.

Kennelijk is er iets wat maar niet uit de kunst en de hoofden van kunstenaars wil verdwijnen. Iets ouds, iets primitiefs, iets waar Rilke op duidt met de titel van het hierboven geciteerde gedicht. Hij heeft het niet over een antieke of Griekse torso, een Mileense of een Peloponesische – hij heeft het over een archáïsche torso.

Heilige ervaring

Dat element in de titel zie je makkelijk over het hoofd. Het ondergaan van kunst en het ondergaan van een gedicht kán iets hebben van een oerervaring en om het meteen nog erger te maken: van een heilige ervaring. Ik merk dat als ik zo nu en dan Rilkes Apollogedicht herlees en wederom huiver vanwege die laatste regel. En ik realiseer me dat Rilkes werk al honderd jaar lezers dit soort schokken bezorgt en dat er nog altijd dichters zijn die hetzelfde lukt.

Wijsheid wil maar niet voorbij, ze handhaaft zich moeiteloos te midden van stromingen en modes. Wijsheid zoekt als vanzelf naar nieuwe manieren van uitdrukken, beducht als ze is voor de conventies en clichés van alle mainstream spiritualiteit. In het oude China verzet taoïst Lao Zi zich tegen de praktische geest van de confucianisten, in de vroege twintigste eeuw breekt Rilke met de mooivoelerij van een beweging waarvan hij tot dan zelf deel uitmaakt, de jugendstil.

Wijsheid heeft nieuwe taal nodig, altijd weer. Er is wijsheid die frustreert en ontregelt. Niet uit nijd of chagrijn. Nee, omdat ze niet anders kan. 

Jan Oegema (1963) is organisator van het Open klooster (www.openklooster.nl) en hovenier.