Alle periodes uit de muziekgeschiedenis kennen hun eigen miscomponisten. Een bijzonder voorbeeld is de Glagolitische Mis van de Moravische componist Leoš Janáček. De componist haalt alles uit de kast om uiting te geven aan zijn vrijzinnige, pantheïstische en wereldvriendelijke levensovertuiging, aldus Eric Corsius.
Door Eric Corsius
Het meest merkwaardige muziekgenre is wel dat van de ‘mis’, dat wil zeggen: de toonzetting van de gebruikelijke delen van de rooms-katholieke mis. De katholieke toonzettingen zijn compleet en bevatten het hele ‘ordinarium’ (het kyrie, het gloria, het sanctus en het agnus dei) en het credo, de geloofsbelijdenis. Daarnaast bestaat de zogenaamde missa brevis, de ‘korte mis’. Deze beperkt zich tot het kyrie en gloria en is vooral bekend in de lutherse traditie.
Alle periodes uit de muziekgeschiedenis kennen hun eigen miscomponisten, van wie de één meer voor de eredienst componeerde en de ander meer voor de concertzaal. Soms is een concertmis een zeer individueel getuigenis van de componist. Voorbeelden hiervan zijn de Hohe Messe van Bach en de Missa Solemnis van Van Beethoven. Moderne componisten veroorloven zich in hun enthousiasme ook wat vrijheden in de tekstselectie en de goede smaak, zoals Bernstein of Jenkins. Ze durven ook vaker te componeren in de volkstaal.
Slavische cultuur
Tot de categorie van de concertmis hoort ook de zogenaamde Glagolitische Mis uit 1926 van de Moravische componist Leoš Janáček (1854 – 1928). Janáček was een vurig aanhanger van het panslavisme, een beweging die de Slavische cultuur en eenheid wilde bevorderen. Hij koos daarom niet voor het Latijn, maar ook niet voor de volkstaal van zijn tijd en land. Hij viel terug op het klassieke kerk-Slavisch, dat tot de tiende eeuw in Slavische landen gebruikelijk was en vanaf toen in de Westerse kerk door het Latijn werd verdrongen.
In 1920 liet de paus dit Kerkslavisch of ‘Glagolitisch’ in het Westen weer toe. Janáček greep zijn kans en schreef zijn mis op teksten in deze inmiddels dode variant binnen de Slavische taalfamilie. Hij kon daardoor een werk schrijven in een soort Slavisch esperanto en daarmee uiting geven aan zijn panslavisch ideaal. Het bood hem bovendien de gelegenheid om in zijn mis datgene te doen, wat hij ook in andere vocale werken deed: de muziek modelleren naar het ritme en de melodie van de Slavische taal.
Geloof in het leven
Janáček gebruikte voor zijn toonzetting een muzikaal idioom dat bewust wat primitief aandoet en zich bedient van traditionele Slavische elementen, zoals voor onze oren wat vreemde en verwarrende maatsoorten. Toch is de Glagolitische Mis geen uiting van folklore. Ook mogen het pompeuze karakter en de luide fanfares ons niet ertoe verleiden, de componist van effectbejag en muzikaal populisme te verdenken.
Janáček was - net als Van Beethoven - uit op een zeer individueel getuigenis, met als hoofdthema zijn diep gewortelde geloof in het leven. Niet om zijn publiek te behagen, doch om uiting te geven aan zijn vrijzinnige, pantheïstische en wereldvriendelijke levensovertuiging pakte de componist in dit werk uit en haalde hij alles uit de kast waarover een klassieke componist van zijn tijd beschikte: een vol bezet orkest, een dubbel koor, vier solisten en een orgel, waarvan de bespeler alle hoeken van de kamer krijgt te zien.
Jubelzang
Het merkwaardigste detail van Janáčeks Missa Glagolitica is de ‘intrada’ (de intrede-muziek of introïtus), die voor het orkest is weggelegd. Deze heeft de componist geplaatst aan het einde van de mis. Het is een uiterst origineel orkeststuk, dat je nooit vergeet als je het eenmaal hebt gehoord en waar de vonken van afvliegen. Het is alsof de componist wil laten horen, hoe degenen die de kerk verlaten na de mis, barsten van levensvreugde. Na het ‘Ite missa est’ gaan ze begeesterd, positief en dansend de wereld in.
De intrada is dus eigenlijk een extrada, een exodus-gezang, een jubelzang van bevrijde mensen die het leven aankunnen. Het ware te wensen dat deelnemers aan een kerkdienst of viering altijd in die geest de kerk zouden verlaten!