Peuters en pubers kunnen ontroeren. De reclamewereld weet dat. Maar ook aan de religieuze kunst is dat effect niet onbekend. Eric Corsius laat zien hoe de opgroeiende Jezus - peuter, puber, kind - door de eeuwen heen werd afgebeeld. Daar was overigens de nodige creativiteit en fantasie bij nodig, want Bijbelse aanknopingspunten voor die levensfasen zijn er nauwelijks.
Door Eric Corsius
Ontroering en humor liggen heel dicht bij elkaar. Het zijn onze standaardreacties als we worden geconfronteerd met een tegenstrijdigheid die we willen, maar niet kunnen oplossen of tot harmonie kunnen brengen. Deze wrijving leidt dan tot een emotionele reflex: een onverklaarbare traan of een onbeheersbare lach. Vooral kinderen die ons op het verkeerde been zetten roepen dit merkwaardige mengsel aan gevoelens op. Als kinderen onverwacht volwassen gedrag vertonen vinden we dat lachwekkend en aandoenlijk. Een ‘vroegwijze’ kleuter die een scherpe observatie doet, een oubollige zegswijze bezigt of heel serieus een oordeel velt over iemand: het ontroert ons. Ook een puber kunnen we aandoenlijk vinden. Zich bevindend in het niemandsland tussen kindertijd en volwassenheid lijkt hij of zij voortdurend te pendelen tussen het gedrag dat bij deze levensfasen hoort. De ene avond kruipt zij of hij op de bank tegen moeder of vader aan. De andere avond staat zij of hij zich een uur lang op te tutten voor de spiegel om zich vervolgens als een doorgewinterde bon-vivant tot vier uur ’s ochtends in het nachtleven te storten. Het wekt een aandoenlijke verwarring bij ons op.
Gods eigen reclamesector
De reclamewereld bespeelt dit mechanisme. Niets trekt immers zo de aandacht en wekt zo onze sympathie op, als een reclamespotje waarin een jongetje van vier gevat uit de hoek komt of een puber zijn opa de les leest. Dit mediale kindermisbruik is geen recent verschijnsel. De religieuze kunst – Gods eigen reclamesector – heeft al eeuwen in de gaten hoe ze ons mensen op deze manier moet verwarren en ontroeren, hoe ze een vertederde lach moet wekken. Daarom had dit genre – behalve voor de zuigeling in Bethlehem en de martelaar in Jeruzalem - altijd ook een zwak voor de jeugdige Jezus van Nazareth: de peuter, het kind en de puber. Nu moest daaraan de nodige creativiteit en fantasie te pas komen, want voor deze tussenfasen bestaan nu eenmaal weinig Bijbelse aanknopingspunten.
Het afbeelden van de opgroeiende Jezus vond zijn hoogtepunt in de 19e en 20e eeuw.Toch vinden we in de renaissance al afbeeldingen van het gezin in Nazareth. De toon wordt gezet door Michelangelo met zijn Tondo Doni (1504) en uiteraard door Raffaello met onder andere diens Sacra Famigla Canigiani (1507), waarin het gezin overigens is uitgebreid met nicht Elisabeth en achterneefje Johannes. Het onderwerp biedt de schilders de mogelijkheid zich uit te leven in hun plastische, letterlijk gespierde en bucolische beeldtaal. Omgekeerd slaat deze beeldtaal terug op de afgebeelde Jezus, die iets speels en schalks krijgt en wiens lijfelijkheid wordt benadrukt. De kunstenaars brengen dubbelzinnigheid aan: de uit de hemel neergedaalde godenzoon krijgt aardse trekken en levert daardoor iets van zijn onschuld in. En dit oscilleren tussen Platonische onschuld en gewaagdheid wekt bij ons ontroering op.
Plaaggeest
Het is niet toevallig dat de barok hierop voortborduurt. Het is de tijd waarin de katholieke kerk bij uitstek actief de boer op gaat. In het kader van de grote missionaire campagne van de tegenreformatie past het effectbejag van de barokke schilders volmaakt. De Spanjaard Murillo, beroemd vanwege zijn vele portretten van kinderen, beeldt Jezus af als plaaggeest (1650). Georges de la Tour zet het modieuze clair-obscur in om de jonge Jezus menselijk en goddelijk tegelijk weer te geven (1642). En uiteraard pakte Jan Steen, die zo verzot is op het weergeven van ontredderde gezelschappen, het motief op van de weggelopen puber Jezus die zijn omgeving tot razernij brengt en in zijn lichaamstaal uitstraalt dat hij niet begrijpt waarover anderen zich zo druk maken (1660).
Kwajongen
Eeuwen later overigens zal Max Ernst met De maagd tuchtigt het Jezuskind voor drie getuigen (1926), parodiëren op de beeldtaal van de renaissance en de barok en de ambivalentie in een ironisch daglicht plaatsen. Eindelijk durft iemand onomwonden te zeggen dat Jezus soms ook was om achter het behang te plakken! Tussen de onbezoedelde zuigeling van Bethlehem en de Lijdende Dienaar in Jeruzalem is er een belangrijke plaats weggelegd voor de Kwajongen uit Nazareth.