Ter voorbereiding op dit interview mocht ik de tekst in het boek lezen over Aäron, de broer en woordvoerder van Mozes en later de eerste priester. In die tekst komen meerdere thema’s aan bod, waaronder zeggingskracht, het leugenachtige van mooie woorden en stilte als leerschool. Prima onderwerpen voor een goed gesprek.
Al op jonge leeftijd werd je gegrepen door het geheim van de taal. Kun je daar meer over vertellen?
“Ik was altijd al een denker en een dromer. En een lezer. Zoals Ida Gerhardt schrijft: Die lezen mogen eenzaam wezen. Zij waren het van kind af aan. Op mijn 15de las ik in Het kind en ik van Martinus Nijhoff de regel: Ik zag een tuin onbetreden. En daarmee opende de wereld van de taal zich op een nieuwe manier. Taal werd een toegang, een manier om ons bestaan te verstaan. Ik begon te schrijven. Eén van de eerste dingen die ik schreef was: Ik krijg het niet kloppend. / Mijn hart, ruk het uit / en smijt het door die stolp van zwijgen / opdat ik voor ik sterf / tenminste één keer iets hoor klinken. Nogal hoogdravend voor een puber, maar het verband tussen taal, stilte, dood en leven was wel gelegd.”
Je hebt eerst Nederlands gestudeerd en daarna Theologie. Eenmaal predikant, geef je elders aan, “leerde je luisteren naar de taal van fruitkwekers en veeboeren, van appelplukkers en plattelandsvrouwen.” Wat betekende dit voor je?
“Ik volgde de poëzie en ging Nederlands studeren. Daar ging het (toen) vooral om de esthetiek van een tekst. Ook mooi, maar ik was meer op zoek naar betekenis. Inmiddels vertelde ik met veel plezier (bijbel)verhalen aan kinderen. Daarom ging ik theologie studeren, met een accent op (taal)filosofie. Mijn focus kwam steeds meer te liggen op religieus taalgebruik. Dat onderzocht ik in gelijkenissen, liturgie en poëzie. Ik ontdekte dat we over de/het Eeuwige nooit anders kunnen spreken dan in metaforen die hun grens hebben. En hoe veelzeggend stilte kan zijn.
Ik ontdekte dat je lichaam je oudste geheugen is
Kees van der Zwaard
Toen ik begon als predikant dacht ik dat poëzie voor de kleine uurtjes zou zijn. Maar het bleek vooral de kunst om te doseren en te balanceren. Een boerin, die zielsveel van haar man hield, hoorde dat terug in het Hooglied: Als een appelboom tussen de bomen van het bos, zo is mijn lief tussen de jongens. Ik verlang in zijn schaduw te zitten, met mijn tong wil zijn zoete vruchten proeven. Haar man, de boer, zei kortweg: ‘Je bent een best wijf.’ En ik leerde hoe aardsheid en poëzie onder één dak kunnen wonen.”
Op een gegeven moment was je predikant en werd je theatermaker. Wat heb je in die overstap ontdekt over zeggingskracht?
“Als predikant kreeg ik er last van dat een preek altijd binnen 20 minuten goed afloopt. Mijn behoefte was om langere verhaallijnen uit te zetten. Meer ruimte te creëren voor onwetendheid en het onuitsprekelijke. Ik voelde: als ik nu mijn verdriet, verwarring en woede voluit uitspreek, dan raak ik de mensen kwijt. De vorm paste voor mij niet meer bij mijn zoektocht.
In het theater wordt de taal overeind gezet. Het woord krijgt een lichaam. Met je lichaam kun je angst, woede, verdriet en blijdschap op een andere manier verkennen en ervaren dan als gesproken werkelijkheid. Ik ontdekte dat je lichaam je oudste geheugen is. Iets wat momenteel sterk bevestigd wordt als ik kijk naar mijn kleindochters en zie hoeveel ze meemaken, voordat ze beschikken over woorden en hoeveel woordeloze taal er is in de fysieke ervaring. Het ontroert me om te bedenken dat ik ook zo klein en woordeloos ben geweest. Ik besef: taal is van later. Er gaat stilte aan vooraf. Die stilte is de grootste zeggingskracht.”
Wat heb jij met de figuur van Aäron? En: waarom dit boek?
“Na 22 jaar theater ben ik tot mijn eigen verbazing weer (parttime) in de kerk aan het werk gegaan. Ik ervaar hoe het fysieke van het spel en het sacrale van poëzie samenkomen op die wonderlijke plek, waar kerk transformeert tot heilige ruimte.
Voor de plek waar ik werk – de Oecumenische Janskerkgemeente in Utrecht – schrijf en speel ik af en toe een monoloog als overweging. Bijvoorbeeld van Jozef, die aarzelt om zichzelf aan zijn broers, die hem verraden hebben, bekend te maken. Je zou zeggen: hij is tevreden omdat zijn dromen van ooit zijn uitgekomen, maar dat is niet zo. Jozef gaat heen en weer tussen de kans om zijn macht uit te oefenen, de ontroering om de hernieuwde ontmoeting en zijn verlangen naar erkenning van wat hem is aangedaan. En een te gemakkelijke verzoening is niet aan de orde:
Dat klinkt wel mooi, maar het vergeet het een en ander: mijn honger naar erkenning, mijn dorst naar wraak, mijn woede dat anderen zo bepalend voor mijn leven zijn geweest en jarenlang de schone schijn ophielden, alsof zij er ook niets aan konden doen. Een mens mag niet straffeloos worden gebroken. In te veel levens worden daden nooit verhaald op daders. De geschiedenis heeft vaak een slechte schrijver. Ik moet iets met mijn bitterheid.
Een vrouw, die te maken heeft gehad met misbruik, reageerde: ‘Die regels waren recht in het hart.’ Haar reactie benoemde voor mij een kant van Aäron: die van woordvoerder. In het verhaal van de Uittocht komt Aäron eerst in beeld als ‘mond’. Hij voert het woord namens Mozes, die niet zo goed uit zijn woorden komt.
In mijn boek Spiegelfamilie spiegel ik mij aan die rol van Aäron, als ik schrijf:
Mijn leven lang heb ik gezocht naar woorden, uitgesproken wat gezegd moest worden, wat er gaande was. […] Ik werd de dienaar van dingen die gebeuren. En van de mensen in gebeurtenissen.
Spiegelfamilie is een verzameling stemmen. Karakters die allemaal tasten naar leven met hart, ziel, kracht en verstand. En die ook raken aan de keerzijde daarvan: leven in verwarring, eenzaamheid, woede, onwetendheid. In dat hele palet van bijbelse personages, van stemmen die elkaar versterken, tegenspreken, inspireren en/of confronteren, zoek ik de verdieping van ons mens-zijn. Zoals ik Aäron laat zeggen: Ik werd hun sprekende getuige, voorzag hen op mijn best van taal die duidt, verwoordt wat door hen niet gezegd kan worden. Taal die niet verdwijnt, niet weggaat, helpt om te blijven. Taal die draagt.”
Je schrijft: 'Dat heiligheid ons niet verlaten kan, maar wij haar wel verlaten, is bron van onze wirwar.' Wat bedoel je daarmee?
“Ook hier is Aäron een spiegel. Hij kent inmiddels de kracht en de zwakte van taal. Enerzijds zegt hij Farao de wacht aan en ervaart hij de impact van taal, anderzijds komt deze machthebber terug op zijn gegeven woord om verder te leven in zijn leugen. Luister naar de tirannen van vandaag en je hoort: Er is niets nieuws onder de zon.
Later in het verhaal ervaart Aäron hoe kracht en zwakte van taal ook in hemzelf opspelen. Als met Mozes het leiderschap is verdwenen, wordt het volk onzeker en vraagt om een nieuwe, sterke leider. Ook hier niets nieuws onder de zon. Aäron vertelt: Of ik geen god kon regelen die wel aanwezig was? ‘Maak ons een god!’ – zo kreeg hun angst gestalte. Ik vroeg om goud. Ik kreeg hun goud. Dat is de kracht van taal, de extase van het juiste woord. Alleen sprak ik niet juist, ik loog en wilde met mijn leugen schrik ombuigen. In plaats van dat ik harten smelten liet, liet ik ze stollen en verharden als het goud dat opdroogde tot kalf. Mozes kwam en zag en smeet mij ware woorden voor de voeten: ‘Wat heb je gedaan!?’ Ik wist niets beters dan te zeggen: ‘Ik was bang. Toen ging ik zeggen wat ze wilden horen. Ik heb ze laten gaan en hen meegenomen mijn Angstland in.’ En eens te meer bleek Angstland doodsgebied.
Aäron ervaart zijn eigen afgrond als woordvoerder: hij kan met taal ook de onwaarachtigheid, de leugen dienen. Zeker als hij door zijn oude angst gestuurd wordt. Wij hebben Angstland wel verlaten, Angstland ons niet.”
Hoezo is stilte een leerschool?
“Ik blijf nog even bij Aäron. Als zijn woordvoerderschap – en daarmee zijn bestaan – tot een leugen is geworden, beseft hij: Ik heb de woorden niet. Ik mag en kan ze spreken, maar ze zijn niet van mij. Ze behoren toe aan wie of wat mij bezielt. Taal is nooit van mij. Aan waarachtig spreken gaat zwijgen vooraf. Vanuit stilte ontstaan voor Aäron de onontkoombare vragen: Hoe spreek ik over heelheid? Wat zeg ik over het onzegbare? Hoe zing ik over zwijgen? Hoe raak ik aan wat mij aanraakt, wat ik niet kan vatten zonder het te breken.
Bij het zoeken naar een antwoord op deze levensvragen krijgt de woordvoerder priesterlijke trekken, dat wil zeggen, hij tilt de alledaagse dingen op tot hun waarachtig zijn, kijkt door het dagelijkse heen en ziet het in bezield verband, doet recht aan het verlangen de Aanwezige te ervaren. Hoe dit te doen zonder eigenmachtig op te treden is de dans van de priester. Die opgave is een vorm van overgave, tegelijk blijven en verdwijnen. Taal luistert nauw. Om te beginnen naar de stilte die aan taal voorafgaat en waarin de woorden uiteindelijk terugkeren.”
Sinds vijf jaar ben je weer voorganger. Hoe verhouden zich de talen van de pastor, de priester en de profeet tot elkaar?
“Het toffe van voorganger zijn is dat ik leef en werk op één plek, waar allerlei mensen met hun eigen stemmen bij elkaar komen. En steeds ervaar ik wat ik bij Aäron zie: taal luistert nauw. En ik ontdek hoe ik altijd deel ben van dit grotere geheel en hoe mijn eigen zoektocht naar waarachtigheid zich verbindt met levens van andere mensen. Hoe meer ik uitkom bij mijn eigen waarachtigheid, hoe beter ik ‘weet’ welke taal op zijn plaats is – pastoraal, priesterlijk of profetisch. Daarvoor moet ik dus ook voorbijgaan aan mijn eigen angst, vooroordelen en overtuigingen. Of er dwars doorheen. Maar het mooie daarvan is, dat ik in het zien van de ander ook mijzelf zie weerspiegeld. Aäron benoemt het zo: Waarachtig rake taal gaat altijd over veel, omdat wij in onszelf met velen zijn. Hoopvolle spraak verzamelt al die personages, krakende facetten, piepende karakters tot één geheel, één mens geheeld.
Kortom: leven in gemeenschap is leven in een spiegelfamilie. En die is altijd groter dan ik en raakt aan een aanwezigheid die boven ons uitgaat. Zoals de dichter Les Murray verwoordt: Zo is God de in elke religie opgevangen poëzie / opgevangen – niet gevangen – als in een spiegel.”
De laatste tijd word ik steeds meer gefascineerd door het fenomeen van de zegen
Kees van der Zwaard
Je werkt ruim 30 jaar in kerk en theater. Je zult vaak gehoord hebben: 'Dat heb je mooi gezegd'. Maar je hebt het in je tekst ook over de leugenachtigheid van mooie woorden. Hoe verhoudt zich dat?
“Het gevaar van mooie woorden is dat ze fantastisch - of sussend, of invoelend, of… - kunnen klinken en tegelijk het oor bedwelmen en het hart verlammen. Taal kan helpen om te weigeren en tegelijk dat weigeren ontkennen. Taal die zich zo sprekend stilhoudt zwijgt letterlijk dood. Dus ook al reageert iemand met ‘mooi gezegd’, ik zal mijzelf altijd moeten blijven realiseren dat spreken een waagstuk is en nooit vanzelfsprekend. De waarachtigheid staat altijd op het spel.”
Aäron is bekend om het uitspreken van de zegen. Jij spreekt over 'de zegen van het volledige leven'. Hoe krijgt dat gestalte?
“De laatste tijd word ik steeds meer gefascineerd door het fenomeen van de zegen. Het fysiek je armen openen voor wie je ontmoet met alles wat er speelt, en uitspreken dat haar of hem het goede wordt gegund. Aäron realiseert zich: Ik geef die zegen niet, ik open mijn armen wijd voor de belofte, De zegen zélf is van de Ene: Ik zegen en behoed je; Ik doe mijn glans over je schijnen, ben je genadig; Ik zie je, je bestaat in mijn ogen en zo geef ik je vrede. Die zegen sluit iedereen in en omsluit alles. Ook dat wat niet bij die vrede past, ook de schaduwkanten, de ervaringen van onveiligheid, de daden van onheiligheid. In die ruimte bestaat waarachtig leven. Dat is genoeg.”
Kees van der Zwaard is theoloog, theatermaker, schrijver en scenarist. Na zijn studie theologie werkte hij zeven jaar als predikant. Vanaf 1998 werkt hij voornamelijk als schrijver en theatermaker. Sinds 2019 is hij naast zijn theaterwerk ook weer werkzaam als predikant, in de Oecumenische Janskerkgemeente te Utrecht. Meer informatie over het boek is te vinden via de website van Uitgeverij Zilt.