Ik kon vroeger behoorlijk zwemmen. Met mijn zwemclub nam ik rond mijn zestiende deel aan een wedstrijd in open water in de Overijsselse Vecht, over twee kilometer. Met de finish in zicht zwom ik in tweede positie, met nog één zwemmer voor mij op een paar meter afstand. Mijn clubgenoten liepen mee op de oever en moedigden mij aan: “Zet ‘m op, je hebt ‘m bijna! Zet ‘m op!” Ik zette alles op alles, maar ik kwam niet dichterbij. Ik gaf het, uitgeput, vlak voor de finish op. Ik ging niet winnen. Maar, flitste er door mijn hoofd, was tweede worden ook niet een mooi resultaat?